Hoe kunnen we de ‘kletsende klasse’ verkleinen?
We hebben in dit land te veel praters en te weinig makers en doeners. Daardoor raakt de hele samenleving uit balans. Hoe zou je dat als overheid kunnen bijsturen? En welke keus maak je als burger zélf?
Een van de vele kloven die dit land rijk is, is de kloof tussen het „volk van de werkvloer” en de „kletsende klasse”. Allebei niet zulke vleiende termen, maar zo praten die twee groepen nu eenmaal over elkaar. Er bestaan gelukkig veel bruggen over die kloof (die trouwens ook helemaal niet nieuw is). Maar de laatste jaren lijkt de diepte die er overbrugd moet worden bepaald niet minder breed of diep te worden.
Van de week las ik zomaar een bericht over twee docenten die niet welkom meer zijn bij het instituut waar ze jarenlang lesgegeven hebben, de Amstel Academie. De reden? Ze hadden bij het afscheid van de een –die met pensioen ging maar als inhuurdocent wilde blijven werken– een satirisch toneelstuk op de planken gebracht: ”Kwaliteitscollege”. Een stuk over een opleidingsinstituut dat ten onder gaat doordat duurbetaalde managers en onderwijsadviseurs de docenten overbelasten met allerlei niet-noodzakelijke innovaties en kwaliteitseisen. Bakken vol tijd en geld worden daaraan verspild, terwijl de werkvloer bezwijkt onder de werkdruk.
De bijval onder de collega’s was groot geweest. Het stuk bleek zelfs zo’n succes dat de regisseur en de spelers het na het afscheidsfeestje nóg een keer of vijf hebben uitgevoerd. Maar het management was, zoals te verwachten viel, ”not amused”. De twee docenten kregen te horen dat ze niet meer welkom waren. Omdat bepaalde personen in hun stuk ál te goed herkenbaar waren geweest. Omdat dat polariserend werkte.
Ik kan niet bepalen wie er gelijk heeft in dit verhaal, het klinkt een beetje alsof de beide partijen maar weinig met elkaar gepraat hebben en weinig weten van elkaars werk. Het lijkt me ook niet terecht om de oorzaken van de toegenomen werkdruk en kwaliteitseisen alleen bij adviseurs en managers te leggen. Die op hun beurt hebben immers evengoed te maken met regelgeving vanuit de overheid waarmee ze iets moeten.
Te weinig uitvoerders
Maar het punt dat de twee docenten aandragen is wél iets wat breed in onze samenleving weerklank vindt. Niet alleen in het onderwijs. In de zorg, bij de politie, in de bouw, waar dan ook. Er zijn te veel architecten en te weinig uitvoerders. Terwijl de samenleving die laatsten juist het hardste nodig heeft: meer bouwvakkers, meer handen aan het bed, meer mensen voor de klas, meer blauw op straat. Nederland kent te veel plannenmakerij en te weinig uitvoeringskracht, zoals SER-voorzitter Kim Putters het onlangs in een interview met het Financieele Dagblad verwoordde. De verhouding tussen ”praters” en ”doeners” raakt uit balans. En de manier waarop er naar oplossingen gezocht wordt, verergert het probleem vaak alleen maar.
De overheid begint meestal met er extra geld tegenaan te gooien. Maar de vraag is wat er met dat geld gebeurt. Er komen bijvoorbeeld steeds meer tussenpersonen, adviseurs, coördinatoren en coaches, terwijl er op de werkvloer geen verlichting ervaren wordt. Vorig jaar konden gemeenten ineens subsidie aanvragen voor een zorgarrangeur, die „als geen ander op de hoogte (is) van het zorgaanbod en de bijbehorende procedures”, waardoor hij of zij cliënten sneller een passende zorg kan helpen. En dit jaar komt er in het onderwijs geld voor „brugfunctionarissen” die de werkdruk bij leraren moeten verlagen en een brug moeten slaan „tussen school, gezin, kind en instanties”. Ook scholen kunnen daar subsidie voor aanvragen.
De overheid richt steunpunten en speciale websites in, gemeenten benoemen „veranderstrategen” om de teruggang in de zorg aan de burger te verkopen, het aantal onderwijsadviseurs explodeert (drie keer zo veel als in 2006) en ziekenhuizen schakelen zelfs ”werkgelukcoaches” in om het ziekteverzuim terug te dringen. En begrijp me niet verkeerd, dat alles kan echt wel wat helpen om beter met de druk om te gaan en de juiste wegen te vinden. Maar het lost de oorzaak van het probleem –grote personeelstekorten op de werkvloer– natuurlijk niet op. Al die nieuwe functies zijn slechts signalen dat er te veel mensen beschikbaar zijn voor de praat-kant en te weinig mensen voor de doe-kant.
De reacties liegen er niet om, als er weer eens zo’n soort bericht vanuit een ministerie op de sociale media verschijnt. Ze komen hierop neer: „Stop daarmee en ga als de (puntje, puntje, puntje) echte politieagenten, onderwijsmensen en zorgverleners opleiden, die het werk ook daadwerkelijk doen.”
Maar ja, dat kun je makkelijk roepen. De vraag blijft: hóé krijg je dat voor elkaar? We hoeven allemaal maar naar onszelf te kijken: plan- en regel- en communicatiefuncties zijn veel minder vermoeiend dan uitvoerende functies, en bovendien hebben ze meer status en verdienen ze beter. Het is dan toch geen wonder dat veel mensen daarnaar streven? Zoals een Rotterdamse agent een paar maanden geleden in NRC vertelde: „Alle mensen met kennis en kunde worden chef. Daardoor zijn er veel minder agenten op straat.”
Als het roer echt om moet, moet de salariëring dus ook omgekeerd worden. De uitvoerende functies het hoogste salaris. Dat zou een stuk schelen, denk ik, maar het gebeurt vast niet zomaar: managers zouden dan ook in eigen vlees moeten snijden, en dat valt niet mee. Maar als we nu eens de niet-universitaire opleidingen gingen stimuleren door studiebeurzen te koppelen aan beroepen die schaars zijn (en weg te halen bij beroepen die ál te populair zijn)? Zou dat niet helpen?
Vanaf een afstandje een groots plan bedenken is helemaal niet moeilijk, dat zie je maar. Voor wie wil kan ik het ook nog in een prachtige PowerPoint gieten en er een mooi actieschema bij maken. Alleen: dan de uitvoering nog. In de dagelijkse praktijk vol voetangels en klemmen.
Daar zit voorlopig het probleem.
De auteur is schrijver en journalist.