”Ik wil mij gaan vertroosten”: voorreformatorisch lied van inkeer wordt geliefd lijdensgezang
Het staat bekend als een lijdenslied. Maar in feite is ”Ik wil mij gaan vertroosten” een gezang van persoonlijke inkeer. En heeft het als voorreformatorisch lied ook niet een wat dubieuze achtergrond?
Organisten kennen het stuk allemaal: de ”Variaties op een Oud-Nederlandsch lied: Ick wil mij gaen vertroosten” van Jacob Bijster. Feike Asma speelde het vijftig jaar geleden al, en nog altijd zet menig speelman het stuk op de lessenaar. Daarmee is ook het gezang dat in deze compositie tien minuten lang in allerlei toonaarden langskomt, bekend en geliefd. Maar is het lied als geheel geliefd, of zijn het vooral de eerste regels die bekend zijn?
Wie ”Oud-Nederlandsch lied” hoort, denkt dat het een gezang betreft dat al eeuwen meegaat in de kerkelijke liedtraditie. Een tekst die men in de 16e eeuw kent, en ten tijde van de Nadere Reformatie, en rond 1773, en bij het Reveil. Maar de werkelijkheid is anders. Het lied ontstaat bijna 500 jaar geleden, is dan eeuwen vrijwel spoorloos en komt rond 1900 weer bovendrijven, waarna het een bekend gezang wordt dat niet meer weg te denken is uit de liedboeken.
Brugmans
Waar komt het vandaan? Wie in de hervormde zangbundel van 1938 kijkt (gezang 154), ziet dat daar Johannes Brugman (ca. 1400-1473) als auteur wordt genoemd. Inderdaad, van de uitdrukking ”praten als Brugman”. Deze franciscaner minderbroeder is aan het eind van de 15e eeuw een bekende volksprediker en is ook als dichter actief. Maar of Brugman de auteur is van ”Ik wil mij gaan vertroosten” is maar zeer de vraag. Daarvoor is geen bewijs.
Het lied duikt voor het eerst op in een bundel die in 1539 in Antwerpen verschijnt: ”Een devoot ende profitelijck boecxken”, oftewel: een vroom en nuttig boekje. De bundel, uitgegeven bij Symon Cock, bevat 259 liederen die de samensteller overal vandaan gehaald heeft: uit manuscripten, uit liedboekjes, via de mondelinge overlevering. Het gaat om een grote diversiteit aan liederen in de volkstaal en in het Latijn: kerstliederen, liederen ter ere van Jezus, Marialiederen, heiligenliederen, liederen over het levenseinde, en ook een groot aantal liederen van inkeer.
De samensteller, afkomstig uit de kring van de franciscanen, heeft vooral met het oog op de jeugd liederen samengebracht. In plaats van met onbetamelijke liedjes, kunnen zij zich door middel van dit boekje bezighouden met vrome liederen die hun geest op de goede wijze vullen. De bundel krijgt een dubbele goedkeuring: van het hoofd van de franciscanen én van de hoge geestelijke Pieter Titelmans, later een beruchte inquisiteur…
Maria
Te midden van de gezangen van inkeer staat het anonieme lied ”Ick wil mi gaen vertroosten/ In Jesus liden groot”. Een tekst van zeven strofen, voorzien van een melodie. Dat laatste is nieuw in 1539: in dit Antwerpse liedboekje staan voor het eerst Nederlandse teksten mét een melodie genoteerd.
”Ick wil mi gaen vertroosten” is één lange bede om genade en ontferming. De dichter ziet bij zichzelf vooral slechtheid, boosheid, zonde, overtreding. Maar aan het eind van elk couplet heet het: „O Jesu siet mi aen”. En in strofe 5 wordt de Heiland heel vertrouwelijk aangesproken als „vat vol alder ghenaden”. De dichter weet bij Wie hij het zoeken moet in zijn schuld en schaamte.
Maar, hij zoekt het niet alleen bij Jezus. In strofe 6 wordt Maria aangeroepen, als „keyserinne” en „des sondaers toeverlaet”. Zij moet bij haar Kind bemiddelen en de bidder bijstaan. En in de laatste strofe worden de heiligen erbij geroepen: of ze God de Vader om genade willen bidden voor de dichter.
Het is helder: dit is een voorreformatorische tekst.
Selectie
Na 1539 komt ”Ick wil mi gaen vertroosten” nog een paar keer in rooms-katholieke bundels voor. Maar het lied geniet geen grote populariteit. Dat verandert als aan het eind van de 19e eeuw ”Een devoot ende profitelijck boecxken” uit 1539 min of meer wordt herontdekt en door muziekhistoricus D.F. Scheurleer in 1889 opnieuw wordt uitgegeven.
Daarmee komen de liedteksten uit dit oude bundeltje weer voor het voetlicht. En wat gebeurt? Vanaf 1900 verschijnt in protestantse liedverzamelingen het lied ”Ik wil mij gaan vertroosten,/ in Jesu lijden groot”. Maar, er wordt een selectie toegepast. In de populaire bundel ”Oude en nieuwe zangen” (1911) van M. van Woensel Kooy zijn bijvoorbeeld alleen de strofen 1, 2 en 3 opgenomen. In de bekende hervormde zangbundel van 1938 staat een andere keuze: de coupletten 1, 3 en 4. In ieder geval worden de twee strofen over Maria en de heiligen weggelaten.
Staat het lied in 1938 nog in de rubriek ”Verootmoediging”, in het ”Liedboek voor de kerken” uit 1973 is ”Ik wil mij gaan vertroosten” ondergebracht in de afdeling ”Tijd voor Pasen”. Daarmee is het een lijdenslied geworden. Overigens, in dit liedboek zijn weer –in navolging van Van Woensel Kooy– de eerste drie coupletten van het lied gekozen. In de oude taal, compleet met frasen als „Al heeft ’t gestaan ten boosten” en „met druk bevaân”.
Voor het nieuwste ”Liedboek” (2013) heeft dichter Jaap Zijlstra een nieuwe versie van het lied gemaakt: „Ik wil mij gaan vertroosten/ in ’t lijden van mijn Heer”. Een compleet nieuwe tekst, maar het karakteristieke refrein –„o Jesu, zie mij aan”– is gehandhaafd. De versie van Zijlstra is in 2016 ook in de bundel ”Weerklank” opgenomen.
Rijke troost
Of de dubieuze achtergrond een schaduw werpt over ”Ik wil mij gaan vertroosten” met zijn prachtige, verheven melodie? Dat ligt eraan. Feit is dat in ieder geval de eerste twee regels –waarschijnlijk het bekendst– een wonderlijke waarheid voor deze lijdenstijd vertolken: in het grote lijden van de Heiland ligt een rijke troost.