Gezangen, negro-spirituals en puriteinse hymns, liederen voor de loopbaan
De psalmen zijn onvervangbaar; ze vormen Gods eigen liedboek. Toch ben ik dankbaar dat ik ook gezangen leerde, van kinderliedjes tot puriteinse hymns. Als aanvullend repertoire voor de zang tijdens de reis naar de laatste dag beneden. And may the music of Thy name, refresh my soul in death.
Sommige foto’s in het album van mijn jeugd zijn me extra dierbaar. Zoals die van mijn kleuterklasje in Kinderdijk. Negentien kindjes, gegroepeerd rond de vrijgezelle juffrouw Graafland, kijken je aan. De meesten lachend, sommigen met bedrukt gezicht. Juffrouw Graafland heeft voor de gelegenheid een boek in haar handen gedrukt gekregen. Naast de achterste rij staat juf Annie.
Ons onderkomen was de “School met de klok”, halverwege het stuk dijk dat de naam Molenstraat droeg. Ervoor was een halteplaats van vervoermaatschappij De Twee Provinciën. Vanuit onze klas zagen we de rokende en ronkende bussen komen en gaan. Hier leerde ik mijn eerste kinderliedjes. Sommige zijn me altijd bijgebleven, zoals Op bergen en in dalen, ja overal is God. Bergen kende ik alleen van plaatjes van de viewmaster, een apparaat dat aan een verrekijker deed denken. Je kon er ver gelegen oorden mee tevoorschijn toveren. Gefascineerd staarde ik naar besneeuwde toppen en belendende dalen. Het bijbehorende lied bepaalde mijn kinderziel bij de grootheid van God.
En dan was er het lied over Jezus, dat je ineens heel dicht bij huis bracht en leerde wat Hij daar van ons verwacht.
Dat wij zijn als kaarsjes, brandend in de nacht (…) Jij in jouw klein hoekje, en ik in ’t mijn
Dat hoekje bracht me in verwarring. Ik kende het begrip alleen van ”in de hoek staan”, bij juffrouw Graafland een beproefde straf wanneer je je had misdragen.
Vriezen en dooien
Het was tijdens deze jaren dat ik al ontdekte wat me later in allerlei verbanden is voorgehouden. Dat je met een psalm altijd goed zit, maar dat het met gezangen kan vriezen en dooien. De eerste les op dit gebied heb ik te danken aan juf Annie. Ze had ons een nieuw lied aangeleerd. Kinderen van één Vader, zijn wij allemaal.
’s Avonds lag ik het uit volle borst in bed te galmen, toen vader binnenkwam.
„Van wie heb je dat geleerd”, vroeg hij.
„Van juf Annie”, meldde ik argeloos.
„Dat moet je maar niet meer zingen”, zei vader. „Dat is een versje van de duivel.”
Het was of er een bom in mijn prille bestaan ontplofte. Toen moeder ervan hoorde, kreeg vader een stevige reprimande. Ik vond het zielig dat hij zo op zijn nummer werd gezet en besloot het omstreden lied niet meer te zingen, maar de toon was gezet. Met gezangen was het oppassen geblazen. Je kon daarmee zomaar op het terrein van de boze belanden.
Tegelijk was er de vloed van gezangen die wel deugden. In de poesiealbums van de zussen schreef vader: Wie maar de goede God laat zorgen, het beste bewijs dat dit lied verantwoord was. Moeder koos het bekende gezang van de ethische dr. J.H. Gunning.
Ga niet alleen door ’t leven, die last is u te zwaar.
Laat Eén u sterkte geven, ga tot uw Middelaar.
Voor het oog was ze een opgewekte vrouw, maar bij het ouder worden ontdekten we haar zwaarmoedige kant. Het heil in Christus durfde ze zich niet toe te eigenen, al ging haar hart uit naar deze Middelaar. Vaak vertelde ze over de heilssoldaat die ze in haar jeugd had horen getuigen. „Mijn liefste werk is spreken over Jezus”, verzekerde de voormalige alcoholist vanaf een aardappelkist. „Daar gaat het toch om”, zei moeder.
Valerius
Van de School met de klok stroomde ik als zesjarig jochie door naar de School met den Bijbel aan de grens van Kinderdijk, ingeklemd tussen de Lekdijk en het rietland. Vanaf het schoolplein zagen we de molens die Japanners in vervoering brachten, maar ons onverschillig lieten.
Op de school van meester Van Wijk breidde mijn arsenaal aan christelijke liederen snel uit. Elke week leerden we een psalm, die we maandagmorgen opzegden. Tijdens muziekles klonken vrije liederen. De instrumentale vorming bleef beperkt tot het timmeren op een trommeltje met belletjes eraan of het beroeren van de driehoekige triangel met een daarvoor bestemd stokje. Het aanleren en zingen van liederen stond centraal.
Vanuit de ”Gedenck-clanck” van Adriaen Valerius werd ons vaderlandsliefde bijgebracht, met fraaie liederen, zoals Wilt heden nu treden voor God den Heere, of Gelukkig is het land, dat God de Heer beschermt. Een ander soort nationalisme kregen we mee door de bundel ”Kun je nog zingen, zing dan mee”. Dat werk bevatte liederen zoals het vlaggenlied van de 19e-eeuwse arts en dichter Jan Pieter Heije. Een lofzang op de Nederlandse driekleur.
Ontplooi u, waai uit nu, bij nacht en bij dag.
Gij blijft ons een teken, o heilige vlag,
van trouw en van vroomheid, van vroomheid en moed.
Johannes de Heer
Een derde bundel die stof tot zingen bood, was die van Johannes de Heer, bekend van thuis. Al was de Alblasserwaard gestempeld door een piëtistische vorm van het calvinisme, de door de Maranatha-zanger verzamelde gezangen werden daar door velen gezongen. Een enkele arminiaanse zinsnede accepteerden ze, vanwege de bevindelijke gloed in deze liederen.
Moeder had in haar jeugd Johannes de Heer zelf nog horen zingen, door uitzendingen van de NCRV waar ze met haar ouders naar luisterde. Jaren later wist ik een cassettebandje te bemachtigen dat er een indruk van geeft. Met een oude maar nog krachtige stem plaatste de grijsaard me voor de ernst van een leven onder het Evangelie.
Bijna bewogen door ’t heilig Woord,
Bijna getrokken door ’t liefdekoord,
Maar ’t harte zegt in spijt
Van schier doorstreden strijd:
Tot meer gelegen tijd,
Laat, Heer, mij rust.
Zo zong de Driebergse zanger voort tot het aangrijpende laatste couplet.
Bijna bewogen! De Bruigom komt!
Bijna getrokken! Uw mond verstomt.
Later leerde ik kringen kennen waar de bundel van Johannes de Heer geen goed kon doen, omdat de strijd tegen het arminianisme er was verworden tot dogmatisme. Verzen met een enkele bedenkelijke zinsnede werden daarom niet meer gezongen. Ook de ernst en aandrang van de liederen was uitgebannen en vervangen door doffe gelatenheid.
Eduard Gerdes
De predikant van de schuurkerk waartoe wij hoorden, toonde een wat dubbele houding ten opzichte van gezangen. Soms kon hij er lelijk over doen. In een volgende dienst citeerde hij uit de volheid van het gemoed regels uit een lied dat het eerder moest ontgelden, zoals Er ruist langs de wolken, de christelijke internationale van Eduard Gerdes.
De evangelist, schrijver en dichter, leerling van ds. Jan de Liefde, werd door nogal wat voorgangers getekend als een wegbereider voor het juichend christendom. Ze zouden waarschijnlijk anders hebben geoordeeld wanneer ze kennis hadden genomen van de brieven die de rusteloze evangelist aan het eind van zijn leven schreef. Brieven die getuigen van een diep zondebesef. Ze realiseerden zich waarschijnlijk ook niet dat de E. Gerdes uit Doetinchem die een voorwoord schreef in de ”De Bron van zaligheid”, een bundel vertaalde preken van Robert Murray M’Cheyne, dezelfde was als de dichter van Er ruist langs de wolken.
Het lied herinnert me steevast aan een weduwe uit de gereformeerde gemeente van Gorinchem, waar mijn vrouw en ik belijdenis deden. Net als moeder durfde ze zich het heil niet toe te eigenen, tot God de banden brak en haar in de ruimte zette. De hele dag deed ze niet anders dan zingen. Totdat ze tijdens het zuigen van de trap met schrik constateerde dat ze uit volle borst het omstreden lied van Gerdes galmde. Verschrikt vroeg ze zich af of dat kon samengaan met genade. Dezelfde middag kreeg ze bezoek van een ouderling. Mijn zwager Hans, een godvruchtig en irenisch man, die nu al jaren boven de lofzang aanheft. Beter bezoek had ze niet kunnen treffen. Hij luisterde stil, las een stukje uit de Bijbel en deed een gebed. Voor hij afscheid nam, zongen ze samen op zijn voorstel nog enkele coupletten uit Gerdes’ lofzang op Jezus.
Geen Naam is er zoeter en beter voor ’t hart.
Negrospirituals
De jaren gingen voort. We verhuisden, ik verwisselde de School met den Bijbel in Kinderdijk voor een reformatorische basisschool in Alblasserdam en toog na het afscheid daarvan naar de Guido de Brès in Rotterdam. Daar was muziekles een etiket dat de lading dekte. Het aanleren van liederen was voorbij. Tenminste, binnen de muren van de school. Daarbuiten trok de popmuziek, die helaas ook mij niet onberoerd liet. Op de ongelukkigste momenten komen de veelal onchristelijke teksten nog bij me boven.
Mijn zussen Hilda en Willie leerden in deze jaren de gitaar te bespelen. Het instrument had en hield een besmette klank in de gereformeerde gezindte, maar wij ontdekten dat je er ook prima gezangen en zelfs psalmen bij kunt zingen. Door deze zussen leerde ik een nieuw segment van de christelijke liedcultuur kennen. De negrospirituals, gemaakt door slaven die in aanraking waren gekomen met het christendom. In hun liederen bezongen ze in Bijbelse taal en met oudtestamentische beelden hun verlangen naar vrijheid en het komende vrederijk. Vooral Hilda bracht ze veelvuldig ten gehore.
Het waren de jaren van mijn puberteit, die me gevoelig maakten voor de melancholieke teksten en meeslepende melodieën. Ik kreeg een brok in de keel als Hilda Nobody knows the trouble I’ve seen zong, het lied dat vooral bekendheid zou krijgen door de zwarte zanger en trompettist Louis Armstrong. Bij gebrek aan menselijk medeleven klaagden de slaven hun nood aan God. I have my troubles here below, oh, yes, Lord.
De geprangde negerbevolking vereenzelvigde zich graag met Israël in Egypte, en zag uit naar een eigen Mozes, die verlossing zou brengen. Tell old Pharaoh, to let my people go. Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog was Go Down, Moses een van de meest geliefde liederen van de zwarte regimenten binnen de krijgsmacht van de noordelijke staten. De gevluchte slaven, bekend als ”contrabands”, trokken met deze spiritual op de lippen ten strijde, om hun nog in slavernij verkerende broeders te bevrijden van het wrede juk.
Sing a song
Mijn zussen leerden ook mij de vaardigheid van het gitaarspelen. Ik ben hun er nog altijd dankbaar voor. Sindsdien kan ik mezelf begeleiden bij het zingen van reisliederen tijdens de aardse loopbaan. Voor het schrijven van dit verhaal greep ik weer eens naar ”Sing a Song”, een boekje dat ik als jongvolwassene kocht. Het bevat 200 Britse en Amerikaanse songs, voorzien van akkoorden voor gitaar en piano.
Ik schafte het aan vanwege de daarin opgenomen negrospirituals. Lang had ik ze niet gezongen, nu doe ik het weer. En ze raken me opnieuw. Vooral de liederen waarmee de slaven hun verlangen naar het hemelse Kanaän bezongen. Eerst de weg ernaartoe. On my way to heaven, I shall not be moved. Met de wetenschap dat God hen zou geleiden bij de oversteek van de Jordaan– we shall overcome some day– of hen als Elia in een wagen ten hemel zou doen rijden. Sweet chariot, come-in for to carry me home. Om in het Kanaän dat boven is niet alleen vleugels en een harp, maar zelfs eigen schoenen te ontvangen.
When I get to heav’n gonna put on my shoes;
I gonna walk all over God’s heaven.
Abrahams schoot
De geschiedenis herhaalde zich. Wanneer ik de negrospirituals zong, zag ik bij mijn oudste dochter tranen verschijnen. Vooral Down bij de riverside beroerde haar gemoed. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het door zwarte troepen gezongen als marslied.
Ten tijde van de Vietnamoorlog annexeerden blanke Amerikanen het lied als protestsong, vanwege de zinsnede: I’m gonna lay down my sword and shield, down by the riverside, I ain’t gonna study war no more. Woorden ontleend aan het tweede hoofdstuk van Jesaja, dat spreekt over het vrederijk dat wacht.
Moet ik persoonlijk een keuze maken, dan wordt het Rock-a my soul in the bosom of Abraham. Dit lied raakte me als tiener al, door de inhoud en de melodie. Dat werd nog sterker toen ik me wat ging verdiepen in de historie van de slavernij. ”Het Negerboek” van Lawrence Hill bracht me bijna fysiek onder het zwarte volk. Vanuit de veilige moederschoot werden zwarte kinderen een wereld in geperst waar ze rechteloos en vogelvrij waren, overgeleverd aan de willekeur van hun eigenaar. Na hun jeugdjaren volgde een leven van zwoegen en slaven. Wie zou er dan niet naar verlangen om te worden gewiegd in de schoot van Abraham.
De prominente rol van Nederland in de slavenhandel stelde mijn blik op de Gouden Eeuw danig bij. Het goud van die eeuw was meer te danken aan hebzucht dan aan godsvrucht. Het waren jaren van akker aan akker trekken, waarover Jesaja het wee uitsprak, en handel in zielen van mensen, volgens het boek Openbaring kenmerkend voor Babylon. Nederlands vlag bleek heel wat minder heilig dan me in mijn jeugd was voorgehouden.
Tranen bij Lincoln
De treurige tocht door de historie van medeschepselen met een andere huidskleur bracht me gelukkig ook in aanraking met Abraham Lincoln, de man die ter wereld kwam in een blokhut en zijn loopbaan eindigde in het Witte Huis. Hij zou een einde maken aan de slavernij in de Verenigde Staten, al leverde dat wel een burgeroorlog op.
Tijdens de oorlog vonden vele gevluchte slaven een veilige plek in Washington. Lincoln bezocht geregeld de kampen die voor hen waren gesticht. Van een bezoek aan het kamp aan de Seventh Street, in 1863, bleef een verslag bewaard. Gedurende een uur zong Lincoln samen met de kampbevolking negrospirituals, waaronder dé song van de contrabands: Go Down, Moses.
Het verslag leerde me dat ik me niet hoefde te schamen voor de brok in mijn tienerkeel en mijn oudste dochter niet voor haar kindertranen bij het beluisteren van de negrospirituals. ”Aunt” Mary Dines, de ontvluchte slavin die de Lincolns in dienst namen als kok, zag van nabij hoe haar befaamde werkgever de tranen van de ogen wiste toen door de voormalige slaven het Nobody Knows the trouble I’ve seen werd aangeheven. „In het kamp was hij niet de president, maar een van hen. Hij stond en zong en bad zoals zij deden.” Als tot besluit het Free at last, free at last, I thank God I’m free at last werd gezongen, boog Abraham Lincoln het hoofd. Dat is de houding die ook Nederlanders past als het gaat om hun aandeel in de slavenhandel. Niet vergoelijken, maar beschaamd het hoofd buigen.
Puriteinse hymns
In de jaren waarin ik de negrospirituals leerde kennen, werd een nog rijker bron geopend. Die van de ”puritan hymns”, gezangen van puriteinse dichters of mannen en vrouwen die in hun spoor gingen. De eerste kennismaking moet in 1974 zijn geweest. In dat jaar reisden mijn broers naar Schotland, op initiatief van Piet, die zijn gymnasiumdiploma had behaald. Hij zou medicijnen gaan studeren, al hadden we de indruk dat zijn verlangen op een ander terrein lag.
Die indruk bleek juist. De reis naar Schotland bracht de beslissende keer. De studie medicijnen verwisselde hij voor theologie. Om zijn emoties lucht te geven, pakte hij geregeld zijn citer: een instrument waarvoor je geen les nodig had. Zodra je muziekkaarten had om onder de snaren te leggen en een plectrum voor je duim, kon je beginnen. Om het geluid te versterken, legde hij het snaarinstrument op een omgekeerde zinken teil, het exemplaar waarin we in onze vroege jeugd de wekelijkse wasbeurt ondergingen. Bijna dagelijks stegen uit zijn kamer Schotse psalmen en Engelse hymns op, met als vast element Amazing grace, de wereldberoemde lofzang op Gods genade van John Newton.
Ik hoorde dat Newton in zijn eertijds in de slavenhandel zat en opklom tot kapitein van een schip dat slaven verscheepte. De ontdekking zelf slaaf te zijn, van de zonde, bracht hem op een totaal ander spoor. Langs wonderlijke weg werd hij predikant in het armoedige dorpje Olney, waar hij nauw bevriend raakte met de literair begaafde maar psychisch zeer kwetsbare William Cowper. De gezangen die ze samen schreven, werden bekend als de Olney Hymns. Ze zijn me zeer lief geworden.
Mister Bird
Mijn kennis van de puriteinse gezangen groeide toen broer Wim en zijn geliefde kort na hun trouwen voor een jaar naar Australië gingen. Ze vonden er kerkelijk onderdak bij een kleine gemeente van Strict Baptists. Daar werd uit de bundel van William Gadsby gezongen, door de baptistenprediker samengesteld vanuit andere bundels en aangevuld met gezangen van eigen hand.
Bij het zingen van How pleased en blessed was I, gebaseerd op Psalm 122, gaan mijn gedachten als vanzelf naar meneer Bird, die ik leerde kennen door de brieven uit Australië. Hij leed zwaar onder de kerkelijke neergang en stond elke zondag voor een kerk die noodgedwongen was gesloten. Voor het geval er toch iemand zou komen. Dan wilde hij die mensen bekendmaken met de blijde boodschap. How pleased en blessed was I was zijn lievelingslied.
Ook meneer Bird is al jaren boven. Misschien zingt hij het daar nog wel eens.
May peace attend thy gate,
And joy within thee wait,
To bless the soul of every guest:
The man that seeks thy peace,
And wishes thine increase,
A thousand blessings on him rest.
Eigen bundel
Mijn eigen Gadsby-bundel kocht ik via Janet Clements-Barker. Ze groeide op in het Engelse Westoning, niet ver van Bedford, waar de befaamde baptist John Bunyan predikant was. Door haar huwelijk met een oud gereformeerde jongeling uit Kinderdijk belandde ze in Nederland. Haar roots lieten zich niet verloochenen. Tot die wortels behoorde de liefde voor de ”puritan hymns”.
Naast de bundel van Gadsby leverde ze me het bijbehorende ”Companion Tune Boek” met melodieën. In het begin was het me niet erg helder, maar daarvoor bestond een praktische oplossing. Het was nog de tijd van de ouderwetse telefoons. Janet zong ergens in de Alblasserwaard voor de grote hoorn het lied waarvan ik de melodie wilde leren. Ik luisterde in Apeldoorn aandachtig met de hoorn aan het oor, ging vanaf het tweede couplet aarzelend meezingen en had na een couplet of tien de wijs redelijk in het hoofd. Het gaf een wonderlijke verbondenheid, die gemeenschappelijke zang via de telefoon.
Ik denk ook met heimwee terug aan de puriteinse zangavonden in de oude kerk van Vianen, georganiseerd door een zus van de drie hervormde dominees Den Ouden. Predikanten met kennis van de puriteinen gaven een toelichting op de hymns die we zongen of vertelden iets over het leven van hen die ze hadden gedicht. Vol en gedragen klonken de liederen van grote mannen als Isaäc Watts in de eeuwenoude kerk.
When I survey the wondrous cross
On which the Prince of glory died
My richest gain I count but loss
And pour contempt on all my pride
De bezoekers kwamen uit allerlei kringen. Onder het zingen verdampten de kerkmuren en vloeiden de harten ineen. Het had iets van de hemel op aarde.
Trektocht
Dankzij internet heb je vandaag geen deskundigen meer nodig als je iets van een dichter wilt weten. Alle mogelijke achtergrondinformatie kwam binnen handbereik. Die maakt liederen inhoudelijk niet rijker, maar geeft ze soms wel een bijzondere glans. Neem When peace like a river attendeth my way. Dat zing je toch anders als je weet dat de maker, advocaat Horatio Spafford, eerst zijn enige zoontje verloor. Toen al zijn bezit, door de grote brand in Chicago. Daarna zijn vier dochtertjes, door schipbreuk. In deze omstandigheden vloeide het lied uit zijn pen.
Door Charlotte, een hoogbejaarde vrouw die we leerden kennen door het evangelisatiewerk vanuit onze gemeente, kwamen de Nederlandse gezangen weer meer in beeld. Ze had een trektocht langs alle mogelijke denominaties en groepen achter de rug, met als constante factor de liederen van Johannes de Heer. Van haar leerde ik onder meer gezang 227, dat ik alleen kende door de twee regels die in de kring waarin ik opgroeide nogal eens werden geciteerd.
Zij zal ons niet berouwen
de keus van ’t smalle pad
Nu weet ik dat ze afkomstig zijn uit ‘Komt laat ons voortgaan kind’ren’, van dominee-dichter Jan Jakob Lodewijk ten Kate. Als ik het lied zing, hoor ik weer Charlottes enthousiaste stem.
Komt, sterk opnieuw de moed,
de wandelstaf geheven,
om hemelwaarts te streven!
Zo wordt het einde goed.
Niet lang na haar begrafenis kwam ook het levenseinde van mijn moeder, na een reis van bijna een eeuw. Ze leefde met de psalmen én de gezangen. Daarin wist ze haar uitzien naar het heil vertolkt.
Kort voor haar sterven citeerde ze fluisterend alle coupletten van Veilig in Jezus’ armen, als een gebed. In de rouwdienst zongen we psalmen die haar lief waren. Tijdens het uitdragen van de kist met haar lichaam speelde de organist op ons verzoek de melodie van Safe in the arms of Jesus, zoals het originele lied heet. Het was een moment dat ik niet snel zal vergeten. In Jezus’ armen is het nóg beter toeven dan in Abrahams schoot.
Gortel
Op gezette tijden rijden we tegenwoordig op zaterdagavond naar de kapel van de evangelisatie in Gortel, gesticht in 1889. Eén uit de school van ds. Jan de Liefde en Eduard Gerdes. De decennia door bleef er iets van dat klimaat bewaard: in de eenvoud, het onbewimpelde Evangelie dat er zondags klinkt, het katholieke klimaat en het zanguur als voorbereiding op de zondag.
Voor de pauze zingen we uit de bundel van Johannes de Heer, na de pauze uit de psalmbundel in de berijming van 1773. Ook meester Roos, de organisator van deze avonden, kent de gevoeligheid rond gezangen. Hij loste het op door een disclaimer in het voorwoord van het simpele boekje waarin de gezangen van die avond staan afgedrukt. „Op alles valt wel wat af te dingen. Zo ook op de inhoud van de liederen in uw boekje. Laten we echter op een avond als deze letten op het goede en het mooie en met elkaar zingen tot eer van God.”
Dankzij meester Roos maak ik kennis met tal van mij voorheen onbekende gezangen. Met genoegen. Wat niet wegneemt dat de puriteinse hymns mijn voorkeur houden. Taalvaardige mannen als Arie Maasland en ds. Henk Brons zorgden voor knappe vertalingen. Toch blijven de hymns het mooist in de Engelse taal, die uitmunt in kracht.
De Olney Hymns bleven voor mij bovenaan staan. Met name How sweet the name of Jesus sounds. Dit lied geeft woorden in tijden van geestelijke matheid.
Weak is the effort of my heart
And cold my warmest thought.
Het spoort aan tot hernieuwde lof.
But when I see Thee as Thou art,
I’ll praise Thee as I ought.
Till then I would Thy love proclaim
With every fleeting breath.
En het legt een gepast gebed op de lippen voor het sterfbed.
And may the music of Thy name
refresh my soul in death.