Aards Israël heeft voor Augustinus niet afgedaan
Al gaat het Augustinus om het hemelse Kanaän, zolang deze wereld nog niet voorbij is, blijft volgens hem de letterlijke landbelofte in Genesis 12 van kracht voor Israël, zelfs tot het einde van de wereld.
In zijn recente opinieartikel (RD 22-1) schrijft prof. dr. J. van Oort dat de stem van Augustinus gehoord dient te worden inzake de oorlog waarin Israël momenteel is verwikkeld. Concreet bedoelt hij dat Augustinus het militaire handelen van Israël veroordeeld zou hebben, dat een wereldlijke staat Israël ondenkbaar zou zijn en dat het Joodse volk niet meer Gods volk zou zijn. Is dat werkelijk wat de kerkvader heeft bedoeld? Van Oort schrijft waardevolle zaken over de geestelijke dimensie van het heil bij de kerkvader, maar doen de conclusies die hij hieruit trekt recht aan Augustinus’ waardering van de aardse realiteit in de tegenwoordige tijd?
Rechtvaardige oorlogen
Terecht geeft Van Oort een vredelievende indruk van Augustinus. In navolging van Christus wijst hij de zogenaamde ”heilige oorlog” af. Het Koninkrijk van God wordt niet uitgebreid met militaire maar met geestelijke middelen. Toch verdedigt de bisschop van Hippo het kerkelijke recht om een beroep te doen op de aardse overheid. In het donatistische conflict accepteert hij zelfs gematigde vormen van dwang door de overheid.
Betekent afwijzing van de heilige oorlog dat Augustinus oorlogsvoering als zodanig veroordeelt? Wie zich verdiept in ”De stad van God” merkt algauw hoezeer hij oorlogsgeweld en bloedvergieten verafschuwt. Toch is hiermee niet alles gezegd. Er zijn immers kwade machten actief in deze wereld buiten het paradijs. Wanneer de rechtvaardige orde wordt bedreigd, heeft de overheid de taak om haar burgers te beschermen en het kwaad te bestrijden. Soms is militair ingrijpen nodig ter bescherming van de vrede en de veiligheid. Augustinus schrijft bijvoorbeeld in hoofdstuk 19,7 dat een wijs mens iedere oorlog zal betreuren; toch kan de ongerechtigheid van de tegenpartij zelfs een wijze dwingen tot het voeren van ”rechtvaardige oorlogen” (iusta bella).
Rechtvaardiging van oorlog
Illustratief is een brief aan Bonifatius, een hooggeplaatste Romeinse legerofficier (brief 189). De officier heeft gevraagd of een christen wel in het leger mag dienen. In antwoord hierop schrijft Augustinus dat een christen allereerst de geestelijke strijd van het geloof wil strijden en dat hij zich richt op het hemelse Koninkrijk in plaats van een aards koninkrijk. Toch kan een militair volgens hem God behagen. Hij verwijst bijvoorbeeld naar de Romeinse centurio die door Jezus wordt geprezen om zijn grote geloof (Mattheüs 8:10). Ook herinnert hij aan Johannes de Doper, die soldaten oproept tot bekering, niet tot desertie. Hij speelt de geestelijke strijd dus niet uit tegen de aardse strijd met menselijke wapens.
Om terug te keren naar de actualiteit: de kerkvader erkent dat er legitieme redenen voor oorlogsvoering zijn. Daarmee kunnen niet alle oorlogshandelingen van Israël als vanzelfsprekend worden gelegitimeerd. Wel kan men met een beroep op Augustinus zeggen dat Israël, evenals andere landen en volken, het recht heeft om op te treden tegen vijanden die zijn vernietiging beogen, desnoods met inschakeling van het leger.
Het aardse land
Van Oort heeft natuurlijk gelijk als hij schrijft dat een wereldlijke staat Israël voor Augustinus buiten beeld is. In zijn dagen zijn de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van het Joodse volk al eeuwenlang een feit. Maar is Israël als aardse staat werkelijk ondenkbaar voor de kerkvader? In deze veronderstelling ligt de aanvechtbare suggestie dat Israël als land en volk geen bestaansrecht meer zou hebben.
Hoewel Augustinus niet over een toekomstige staat spreekt, is voor hem Gods heilsplan met Israël geen verleden tijd. Met verwijzing naar Romeinen 11 betwist hij de antisemitische visie dat God Zijn volk voorgoed zou hebben verstoten. De wereldwijde kerk komt niet in plaats van het Joodse volk, maar is een voortzetting van de oudtestamentische olijfboom, uitgebreid met de gelovigen uit de heidenen.
In dit verband maakt Augustinus consequent onderscheid tussen koren en kaf, zowel binnen het Joodse volk als in de christelijke kerk. Daarbij koestert hij speciaal voor het Joodse volk een eschatologische heilsverwachting. Herhaaldelijk spreekt hij over een toekomstige bekering van de Joden. Inzake het beloofde land komt daar nog iets bij. Volgens hem blijft de letterlijke landbelofte in Genesis 12 van kracht voor Israël, zelfs tot het einde van de wereld (”De stad van God” 16,16-26). Hij schrijft: „Want al zijn de Israëlieten verdreven uit Jeruzalem, zij zijn toch blijven wonen in de andere steden van het land Kanaän, en daar zullen zij tot het einde toe blijven wonen” (16,21).
Geloof in Christus
Kortom, al gaat het Augustinus om het hemelse Kanaän, zolang deze wereld nog niet voorbij is, blijft het aardse land van betekenis. Zijn woorden zijn nog steeds actueel, nu Israël weer een staat is met Jeruzalem als hoofdstad. Niet minder actueel is de waarschuwing van Augustinus dat wie genoeg heeft aan het aardse land geen deel heeft aan de hemelse erfenis. Inderdaad, voor Jood en heiden staat of valt het heil met het geloof in Christus, de Zoon van God, de Koning van Israël.
De auteur is hervormd predikant in Nijkerk; in 2020 is hij gepromoveerd op Augustinus.