Kort na het jaar 1900 was een groot deel van de afgescheidenen verenigd in de (Christelijke) Gereformeerde Kerken. Twee minikerkjes opereerden nog zelfstandig: ledeboerianen en Gereformeerde Kerken onder het kruis of kruisgemeenten. Die kropen op elkaars preekstoel, en zongen een mix van oude en nieuwe psalmen met en door elkaar. En dus konden ze best verenigen. Maar alleen geselecteerde gemeenten.
Grondlegger ds. L.G.C. Ledeboer was in november 1840 aangehaakt bij de Christelijke Afgescheiden Gemeenten, maar na een groot jaar met spijt weer afgehaakt: „Ik ben er door mijn hoogmoed in een strik gevallen. (…) De Heere vergeve mij die misdaad.” Hij verwisselde dat kerkinstituut met de vrije kerkjes van ds. H.J. Budding en zette die bij de vereniging van 1851 op de kaart als naamloze noodkerken. De jonge kruiskerken van grondlegger ds. Elias Fransen misten die lange voorgeschiedenissen. Bekende predikanten waren Kersten, Janse en vader Jacobus en zoon Daniël Overduin. De ledeboeriaanse predikanten waren Boone (1899), Beversluis (1903), Van Oordt (1904) en Roelofsen (1905). In de zomer van 1906 erkenden beide kerken elkaars „ambten en ambtelijke verrichtingen” en op 5 juni 1907 bezocht ds. Kersten de algemene vergadering van ledeboerianen in Middelburg. Voorzitter ds. Boone las een kruisgezind ”adres” voor en ds. Kerstens oproep tot samengaan moet een meesterstuk zijn geweest. De afgevaardigden reageerden dermate enthousiast dat ze de intentie tot verenigen gingen rapporteren aan hun kerkenraden. Ds. Kersten ging alvast de uitgangspunten (Bepalingen) formuleren.
Deputatenvergadering
Op 25 juli hield een deputatie uit beide kerken de twaalf conceptartikelen tegen het licht. Ds. Boone was thuisgebleven omdat zijn vrouw veel last had van nierpijn. Ds. Van Oordt oordeelde dat afgevaardigden niet zomaar even ad hoc zouden kunnen verenigen, maar voorzitter Beversluis en scriba Kersten vonden dat de vereniging echt al definitief was. Artikel 1 begon met: „Als accoord van kerkelijke gemeenschap wordt aanvaard en blijve gehandhaafd de D.K.O. (…).” Die uitdrukking is karakteristiek voor het neocalvinistische kerkrecht van Kuyper en Wagenaar, die overigens de belijdenis als grondslag hadden.
Alle artikelen en onenigheden passeerden de revue. Ledeboeriaans Aagtekerke lag op ramkoers met de naburige kruisgemeente Meliskerke. Terneuzen wilde niet verenigen en ook in Middelburg leefden bezwaren. Ds. Van Oordt en ds. Daan Overduin wilden de fusie voortijdig afbreken en spraken over „een menschelijk samenplakken”. De organisatoren vormden daarom een commissie om „geschillen te beslechten” en „aan het oordeel dezer commissie zullen partijen zich moeten onderwerpen”. Dat werd artikel 13: kerkenraden, het hoogste en permanente gezag in een gemeente, werden overheerst door een gelegenheidscommissie, die daar niets te beslissen had. Kerkenraden kregen drie maanden, tot 25 oktober, om de gecorrigeerde Bepalingen met de mansleden te bespreken en ja te zeggen.
Vereniging
De organisatoren belegden de gezamenlijke vergadering al op 9 en 10 oktober, weer in de Boezemsingelkerk. Aanwezig waren 22 ledeboeriaanse en 13 kruisgemeenten. Direct bleek dat voorzitter Beversluis vijf van zijn tien classisgemeenten niet had uitgenodigd. Die gemeenten hadden al jaren ernstige bezwaren tegen onder andere Beversluis’ omstreden bevestiging en lieten alleen ds. Boone preken en de sacramenten bedienen. Ds. Beversluis verhulde ter vergadering die mysterieuze verdwijningen met minstens zo mysterieuze woorden. En zo werd op de eerste vergaderdag de vereniging definitief: „Als gronden der vereeniging aanvaardt de vergadering de ter deputatenvergadering vastgestelde 13 artikelen.”
De volgende dag stond vooral de afwezige ds. Boone centraal. Die was aanvankelijk sterk voor verenigen, maar ontdekte op het laatste moment een brief van ds. David Janse uit 1869 met uitleg van de ook bij hem weggezakte ledeboeriaanse noodkerkprincipes: de kerkschuld, de „wederkeer van 1834”, het basale kerkleven met Datheen en ambtsgewaad daaraan verbonden. Hij besefte toen pas goed dat een georganiseerd kerkinstituut ging ontstaan waaruit ds. Ledeboer in 1842 was afgehaakt en diens volgelingen bij de verenigingen van 1869 en 1892 eveneens. Hij berichtte de vergadering daarom op 8 oktober dat hij vasthield aan de kerkprincipes van ds. Ledeboer, ds. Van Dijke en ds. Bakker en dus niet kon verenigen: „Die eerwaarde Leeraars, die goed en bloed als ’t ware opgeofferd hebben, om die te verlaten, neen, dat kan ik niet.” De vergadering noemde hem dubbelhartig, onoprecht en scheurziek, en volgde Beversluis’ dringend advies om hem door snelrecht te schorsen voor scheurmakerij.
Constituering
Ds. Boone liet weten dat de vereniging pas op 9 oktober definitief was, dat hij de definitieve bepalingen niet had ondertekend, dat was afgesproken dat alles „bij het oude” zou blijven, dat de mansleden er onvoldoende bij waren betrokken, dat artikel 13 tegen de afspraken inging en dat zijn zogenaamde „schorsing” onwettig was. Hij constitueerde op 3 december in het verworpen miniatuurkerkje van Waddinxveen de naamloze ledeboeriaanse noodkerk uit 1851. In gezelschap van wat geroyeerden, spijtoptanten, nieuwkomers, gezelschapsklanten en bedroefden om der bijeenkomst wil. Allemaal in diaspora. En met de Drie Formulieren als basis.