Aan de keukentafel zal het niet zo snel aan de orde komen. Maar studerende jongeren lopen er geregeld tegenaan: de oppermachtig lijkende evolutietheorie in de wetenschap.
Wie kritiek heeft op de evolutietheorie krijgt algauw te horen dat „hij onvoldoende kennis bezit van de biologie en daardoor niet in de positie is om de centrale theorie (de evolutietheorie, Bvdd) te beoordelen”. Theïstisch evolutionist Karl Giberson is nogal uitgesproken in zijn boek ”The language of science and faith” (2011).
Maar dat is klinkklare onzin, betoogt de Britse architect Richard Toosey in zijn boek ”Design and natural selection” (2022). „Dan zie je de biologie als een geïsoleerde ivoren toren.”
De hedendaagse neodarwinistische evolutieleer heeft alles te maken met kans en toeval, en dus met wiskunde en statistiek. De argumenten voor het neodarwinisme moeten zijn gebaseerd op logica en zijn daarom gelinkt aan filosofie. Iedereen met een goed verstand kan dus gefundeerde kritiek oefenen op de evolutietheorie.
Een van de pijlers van het neodarwinisme is dat graduele veranderingen door mutaties in het genetisch materiaal (DNA) gedurende lange tijdsperioden een nieuw ontwerp tot stand kunnen brengen. Toevallige, uiterst kleine variaties zouden resulteren in voortdurende, stapsgewijze vooruitgang. Opeenstapeling van zulke verbeteringen zou op den duur nieuw design veroorzaken, een nieuwe functie of een nieuwe eigenschap van een organisme.
De vraag is: kan dat? Toosey denkt van niet. Hij strooit als designexpert handenvol zand tussen de toch al stroef draaiende raderen van de evolutiemachinerie.
Natuurlijke selectie
In het evolutieverhaal speelt natuurlijke selectie de rol van een onpersoonlijke ontwerper. Het evolutionaire principe van natuurlijke selectie zou ertoe leiden dat gunstige mutaties zich voortdurend opstapelen en leiden tot functionele verbeteringen.
Evolutie is dus „ontwerp zonder ontwerper”, meent bioloog Francisco Ayala. Of zoals evolutiebioloog Richard Dawkins zei: „Biologische systemen geven de indruk dat ze doelgericht zijn ontworpen.” Maar dat is volgens hem een illusie, omdat natuurlijke selectie de oorzaak is van alle complexiteit, diversiteit en schoonheid in de wereld. De illusie van design is zo sterk, stelt hij, „dat het onmogelijk is het te onderscheiden van een weloverwogen intelligent ontwerp”.
Natuurlijke selectie krijgt tussen de regels door eigenschappen toegedicht die ze niet heeft, zoals doelgerichtheid en intelligentie. Natuurlijke selectie moet immers voortdurend de zich langzaam ontwikkelende nuttige functies of eigenschappen herkennen en de juiste selecteren. Terwijl volgens de theorie zowel het ontstaan van mutaties als het zich ontwikkelde nieuwe design ook afhankelijk is van toeval. Daarin zit een opmerkelijke tegenstelling.
Speculatie
Hoe een bepaald ontwerp is ontstaan, laat zich moeilijk toetsen. Het is dan ook geen vraag voor de toetsbare (empirische) wetenschap. Het is in het verleden gebeurd, en dat is historische wetenschap, betoogt Toosey. En historische wetenschap is sterk afhankelijk van filosofische uitgangspunten. Dat vertrekpunt is meestal het naturalisme: alles is ontstaan door natuurlijke processen. Maar dat kan ook het theïsme zijn: alles dankt zijn herkomst aan een schepping door een almachtige God.
Wat design inhoudt, is echter geen onderwerp van speculatie of historische wetenschap. Design is wetenschappelijk toetsbaar; het is een specifieke tak van empirische wetenschap. Het heeft zijn eigen grondslagen en zijn eigen toetsgronden.
Waar gaat design dan over? Bijvoorbeeld over gecodeerde informatie, geschikte materialen, specifieke structuren en vormen, mechanismen, controlesystemen en kleur. Toosey noemt dit „fundamentele eigenschappen en kenmerken die bij design horen”; ze zijn empirisch aan te tonen.
Als voorbeeld neemt hij een vliegtuig. Het hele systeem is intelligent ontworpen. Daaraan twijfelt niemand. Het moet vervolgens worden getest met het oog op toekomstig gebruik. Daarbij komen problemen aan het licht. Het hele vliegtuig hoeft dan niet naar de schroothoop, maar een bepaalde component of een stukje software moet worden vervangen. „Als een zwakte of slecht functioneren is vastgesteld, is een technische verbetering altijd het resultaat van intelligente selectieve actie”, en zeker niet van toeval. Toevallige veranderingen zullen het vliegtuig eerder verslechteren dan verbeteren.
Kern
De kern van Darwins theorie is echter dat functionele verbeteringen kunnen ontstaan door louter toeval. Dat is echter onmogelijk, concludeert Toosey. „Dat blijkt wel uit het voorbeeld van het vliegtuig.”
Natuurlijke selectie kan logisch gezien geen bruikbare verbeteringen voortbrengen. Het kan alleen selecteren uit iets wat er al is, constateert Toosey. „Het kan alleen volgen, maar geen richting geven aan evolutie.” Natuurlijke selectie is een proces van eliminatie, constateert evolutiebioloog Ernst Mayr in zijn boek ”What evolution is” (2001). Het elimineert in de praktijk eigenschappen die het voortbestaan van de soort in gevaar brengen.
Dat design bestaat, is dus geen vraag. Maar hoe laat design zich herkennen? Meestal gebeurt dat intuïtief, stelt de Amerikaanse wiskundige en filosoof William Dembski in zijn boek ”The design inference” (2023), dat hij samen met software-engineer Winston Ewert schreef. „Wanneer je een kinderkamer binnenloopt die eerst een chaos was en nu opgeruimd en netjes is, dan concludeer je dat iemand de boel heeft opgeruimd.”
Hetzelfde geldt voor een schaakbord. Als de stukken in de juiste startpositie staan, moet iemand dat hebben gedaan. Dembski: „Impliciet evalueer je de onwaarschijnlijkheid van toeval en de specificeerbaarheid van de opstelling, maar je gaat er geen expliciete berekeningen op uitvoeren.”
Verklarend filter
Om design wetenschappelijk vast te stellen, ontwikkelde de Amerikaanse wiskundige 25 jaar geleden een ”verklarend filter”. In zijn nieuwe boek geeft hij daarvan een update. In het algemeen wijzen gebeurtenissen met een hoge specificiteit en een lage waarschijnlijkheid op design. Andersom is er eerder sprake van toeval.
Dembski beseft heel goed dat de uitkomsten van zijn filter niet bij iedereen in de smaak zullen vallen. „Dat ligt dan niet aan het filter, maar aan de ongewenste conclusie dat er sprake is van ontwerp. Wetenschappers die tegenstander zijn van het verklarend filter, zijn dat omdat de uitkomsten wijzen op een onwelgevallige consequentie, namelijk dat er meer kan bestaan dan het stoffelijke en naturalistische. En van die conclusie willen ze ver wegblijven.”
Toch valt juist dat niet mee. In de biologie bestaan tal van voorbeelden van design. Stuart Burgess, hoogleraar industrieel ontwerpen aan Bristol University, somt er een aantal op in het boek ”Biblical creation on solid ground” (2023). Hij beschrijft de bouw van de kaak in verschillende diersoorten, de vogelvleugel, de insectenvleugel en de zoogdierknie.
Waarom is hierin intelligent design aanwijsbaar? Burgess introduceert het begrip ”onherleidbaar complex”. Van al deze structuren is het aantoonbaar onmogelijk dat ze zich geleidelijk hebben ontwikkeld uit een eenvoudiger structuur. Daarnaast functioneren biologische structuren altijd in samenhang. Mede daardoor hebben ze soms meer dan één functie. Burgess noemt deze zaken „serieuze uitdagingen voor de evolutietheorie”.
Om darwinisten de wind nog meer uit de zeilen te nemen, stelt William Dembski de term ”minimale onherleidbare complexiteit” voor. Een minimaal onherleidbaar complex systeem is niet verder te versimpelen zonder functieverlies. En om het te laten ontstaan, moeten meerdere veranderingen gelijktijdig hebben plaatsgehad. Bekend is het voorbeeld van een muizenval. En dat is uiterst onwaarschijnlijk. „Dat belooft niet veel goeds voor het darwinisme.”
Dembski weet ook wel dat naturalistische biologen „eraan vasthouden dat geen enkel aspect van welk biologisch systeem dan ook een bewijs kan zijn voor ontwerp. Darwins theorie staat bij evolutiebiologen in zo’n hoog aanzien dat ze elke verdienste van intelligent design bij voorbaat buitensluiten.”
Onkunde
Daar gaat hij echter lijnrecht tegenin. „De complexiteit van biologische systemen is zo overweldigend dat hun herkomst via natuurlijke selectie uiterst onwaarschijnlijk is.” Hij concludeert ten slotte dat natuurlijke selectie als scheppend mechanisme „vooral functioneert als dogma en nauwelijks als raamwerk dat openstaat voor wetenschappelijke toetsing”.
Dembski krijgt van zijn critici geregeld voor de voeten geworpen dat zijn visie op ontwerp is ontstaan uit onkunde. Hij is het daar beslist niet mee eens. Het is de statistische onwaarschijnlijkheid van toevalsprocessen die hem ertoe brengt om in biologische systemen aanwijzingen te zien voor een intelligent ontwerp. „Dus, als alle andere hypotheses zijn getest en verworpen, neemt de waarschijnlijkheid van de alternatieve hypothese toe; de designhypothese wint daardoor aan geloofwaardigheid.”
Naar zijn mening liggen de kaarten volledig anders geschud dan darwinisten willen doen geloven. „De onkunde heerst aan hun kant. Zij worstelen met verklaringen hoe natuurlijke selectie aan de basis zou hebben gestaan van de biologische systemen, waarin designtheoretici ontwerp ontwaren.” Darwinisten hebben volgens hem niet meer te bieden dan speculaties die zijn gebaseerd op wensdenken.
The design inference. Eliminating chance through small probabilities, William A. Dembski en Winston Ewert; uitg. Discovery Institute Press Academic, 584 blz., € 27,00;
Biblical creation on solid ground. Arguments from science, philosophy and theology, Ola Hössjer en Samuel Lampa (red.); uitg. Skandinavisk Teologisk Högskola Academic, 344 blz., € 26,50;
Design and natural selection. A comparative study, Richard W. Toosey; uitg. Michael Terence Publishing, 126 blz., € 9,00