Door het akkoord in Dubai gloort er hoop. Fossiele brandstoffen worden aangepakt. Terwijl ze jarenlang de olifant in de kamer waren op klimaattoppen, zegt Maarten van Aalst, directeur van het KNMI.
Van Aalst was zaterdag tot dinsdag in de Verenigde Arabische Emiraten. Het begin en het staartje van de top volgde hij vanuit Nederland.
Een historische uitkomst?
„Ja, het akkoord is een historische stap. Want het kondigt het einde van het tijdperk van fossiele brandstoffen aan. Tegelijk is het ook een kleine stap, terwijl we een grote sprong nodig hadden.”
Al decennia is bekend dat verbranding van fossiele brandstoffen de oorzaak is van de opwarming. Hoe kan het dat er pas in 2023 voor het eerst afspraken over fossiele brandstoffen worden gemaakt?
„In 1992 was het uitgangspunt: het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering door menselijk handelen. Daarop volgde jaren van discussie in hoeverre klimaatverandering echt door de mens kwam. Velen hoopten vervolgens dat de opwarming nog wel zou meevallen.
De wetenschap werd ondertussen steeds duidelijker over wat er aan de hand is. Maar pas in Parijs, in 2015, spraken we af om de opwarming te beperken tot maximaal 2, liefst 1,5 graden. De vraag was vervolgens welke broeikasgasemissies daarbij horen. Dat bleek een gevoelig thema, vooral voor grote producenten van kolen, olie en gas. Fossiele brandstoffen waren de laatste jaren dan ook de olifant in de kamer bij de uitkomsten van de klimaatonderhandelingen.”
Welk resultaat wilde u graag?
„Ik had liever hardere afspraken gezien over wie wat hoe snel gaat doen. Hoe duidelijker het in dit akkoord is opgeschreven, hoe ambitieuzer de nationale plannen van landen zullen worden.
Zorgelijk is dat er nog best wat sluiproutes in de slotverklaring zitten, waardoor landen toch de mogelijkheid zullen hebben om het aanpakken van emissies nog even uit te stellen. Zo staat er terecht dat het afstappen van fossiele brandstoffen op een „rechtvaardige, ordelijke en eerlijke wijze” moet gebeuren. Maar die kwalificatie kun je op veel manieren uitleggen. Landen kunnen bijvoorbeeld redeneren dat zolang anderen niks doen het niet eerlijk is eigen mensen te vragen harder te lopen. Er staat gelukkig dan wel weer bij: „in overeenstemming met de wetenschap”. Daar kunnen we op terugvallen om te laten zien hoeveel er dan dus nog uitgestoten mag worden. Een ander achterdeurtje is het afvangen van CO2. Daar zit het wensdenken achter dat we nog wel even kunnen doorgaan met het verbranden van fossiele brandstoffen. Terwijl de wetenschap duidelijk is: er is weinig tijd, het gebruik van fossiele brandstoffen moet snel omlaag.”ooraf klonk veel kritiek op voorzitter Al Jaber.
Hoe kijkt u daar nu naar?
„Het is natuurlijk koffiedik kijken hoe het was geweest onder een andere voorzitter. Toch denk ik dat zijn persoon wel gewicht in de schaal heeft gelegd bij landen als Saudi-Arabië. Naar een gelijkgezinde luisteren ze misschien toch eerder dan bijvoorbeeld naar iemand uit een ‘groen’ land, zoals Costa Rica.”
Wat betekent het „weg bewegen van fossiele brandstoffen” voor het boren naar nieuwe olie- en gasvelden?
„Ik ben geen jurist, maar ik verwacht niet dat dit meteen gevolgen heeft voor rechtszaken tegen fossiele bedrijven. De formulering is zo voorzichtig. Daar zullen Amerikaanse en Saudische juristen toch goed naar gekeken hebben.
Toch verwacht ik wel dat dit bijdraagt aan een omwenteling. Dit akkoord geeft een duidelijk signaal: het is op termijn afgelopen met fossiele brandstoffen. Bij investeerders zal die boodschap aankomen. Je stopt dan toch liever geld in duurzame energie die de toekomst heeft.”
Het schadefonds was het eerste succes van de top. Toch waren ontwikkelingslanden niet helemaal tevreden over de afspraken daarover. Hoe zit dat?
„Het schadefonds kun je gerust historisch noemen. Een jaar geleden had ik niet gedacht dat het er al zo snel zou zijn. Bij de oprichting van eerdere fondsen ging daar jaren overheen. En er is ook een redelijk startkapitaal. Niettemin zijn ontwikkelingslanden bezorgd dat de werkelijke schade veel hoger is dan het geld dat nu is toegezegd en dat de regels te streng zullen zijn. Als KNMI werken we trouwens ook aan manieren om die schade te voorkomen, bijvoorbeeld door te zorgen voor betere waarschuwingen voor extreem weer. In Nederland, maar ook in arme landen. Dat was een belangrijke reden voor mijn aanwezigheid in Dubai.”
Ontwikkelingslanden wilden verder meer aandacht voor „implementatie”. Waar gaat dat over?
„In feite over geld. De pijn zit hem ten eerste in de spanning met armoedebestrijding. Hun eerste prioriteit is iedereen te voorzien van water, eten, onderdak en andere basale voorzieningen. Als dat nu het goedkoopste gaat met fossiele brandstoffen, hoe kunnen wij ontwikkelingslanden dan vragen om over te stappen op duurzame energie? Ze vragen dus hulp om groen te groeien. De tweede zorg gaat over de gevolgen van klimaatverandering, die de armste landen het hardste raken. Ze vragen meer financiering om zich daaraan aan te passen.”
Wat zijn nu belangrijke vervolgstappen?
„Dit akkoord moet de komende twee jaar tot concretere klimaatplannen van alle 198 landen leiden. Die plannen moeten voldoende ambitie hebben om samen de doelen uit het Verdrag van Parijs te halen. En vervolgens is het zaak dat iedereen ze ook uitvoert.
Dit alles klinkt misschien wat pessimistisch — maar vanuit de wetenschap voelen we grote urgentie, omdat we zien hoe snel de risico’s op ons afkomen. Maar er gloort ook hoop. Bijna tweehonderd landen zijn het samen eens geworden. En laten we niet vergeten wat er sinds Parijs al bereikt is. Bedrijven zien kansen en zetten zich in voor een mooiere, betere samenleving. En het resultaat is vaak op allerlei manieren nuttig: isoleren levert niet alleen minder uitstoot op, maar ook een fijner huis.”