Mensen mogen door Schepper gegeven baard niet afwijzen
Waar het artikel ”Het taboe op de baard slijt langzaam weg” vooral een historische verkenning was, wil ik de ethische aspecten van de baard onder de loep nemen. Hoe was het, hoe werd het en wat moet er veranderen?
Hoe was het oorspronkelijk met de baard gesteld? Daarvoor moeten we terug naar de dag waarop de grote Schepper aller dingen de mens schiep, man en vrouw in hun wonderlijk mooie verscheidenheid, lichamelijk en geestelijk. Daartoe behoorde ook de gezichtsbeharing van de man.
Voor en na de zondeval waren man en vrouw daardoor al van verre te onderscheiden. Hoe wijs heeft de Heere hierin voorzien. Door heel het Oude Testament heen komen we teksten tegen die duidelijk maken dat de man baard en snor met eer en eenvoud (!) diende te dragen. Het was ondenkbaar dat een Israëliet zonder baard door het leven zou gaan.
Onder censuur
Wat is ervan geworden? Ik verwijs naar genoemd artikel voor de motieven die in de afgelopen eeuwen een rol hebben gespeeld bij het in de ban doen van de baard. Het patroon is steeds hetzelfde. De scheppingsorde wordt genegeerd en vooraanstaande figuren denken het beter te weten dan de Schepper. Vervolgens krijgen zij door hun voorbeeldfunctie in de samenleving navolging. Op den duur leidde dit ertoe dat in de westerse wereld een kaal gezicht de algemene norm werd voor de man.
Nu zou je verwachten dat behoudende christenen de scheppingsorde trouw bleven, maar dat was helaas niet het geval; men werd de wereld gelijkvormig. Uiteindelijk gingen in de vorige eeuw de behoudende kerken dat wat eigenlijk wereldgelijkvormigheid was tot vrome norm verheffen.
Er zijn begrijpelijke oorzaken waardoor baarddragers in de ”nieuwe” situatie, waarin de baard zo goed als verdwenen was, met argusogen werden bekeken. Maar dat wil absoluut niet zeggen dat deze houding Bijbels gelegitimeerd kan worden. Triest is dat baarddragers op een gegeven moment onder censuur kwamen, zo niet letterlijk (in kerkrechtelijke zin), dan toch wel door ambtelijke vermaningen en morele druk van de omgeving. Het ‘gewone’ kerkvolk werd wijsgemaakt dat de baard fout is en men slikte het voor zoete koek. Dit op gezag van kerkelijke leidslieden die hun visie niet baseerden op de Schrift, maar op hun gevoel en op wat feilbare mensen voor hun tijd erover gezegd en geschreven hebben.
De tegenwerping dat ons geweten ons vertelt dat een baard niet goed is, is onterecht. Ons geweten is weliswaar door God gegeven, maar het is feilbaar. Het wordt in de opvoeding en door wat we horen en lezen niet alleen gevormd maar soms ook misvormd. Van het laatste is sprake rond de baard.
Wat moet er veranderen? Velen voelen wel aan hoe er onder ons tegen het baarddragen aangekeken moet worden, maar het kan lang duren voor die bewustwording kerkbreed is doorgedrongen. Zeker waar zelfs op synodes het gevoel prevaleert boven de Schrift en de scheppingsorde („Leert de natuur u zelve niet?”).
Dat er maatschappijbreed een omslag gaande is, geeft mij hoop. De wereld geeft ons deze keer het goede voorbeeld. En gelukkig wordt het ook in de gereformeerde gezindte steeds gewoner dat mannen hun baard laten staan. Er zou al veel gewonnen zijn als er gewetensvrijheid zou zijn in alle kerkelijke denominaties. Maar het zou pas principieel zijn als mannen zonder baard vermaand werden om de scheppingsorde te respecteren.
Ik sluit af met een citaat van L.M.P. Scholten uit 1989, dat ook in genoemd RD-artikel staat: „Bij wijze van spreken, het zou zelfs denkbaar zijn, dat er nog weer eens een tijd zou kunnen komen waarin, gelijk als in de dagen van koning David, de mansleden aangespoord zouden moeten worden om een baard te dragen. Juist vanuit de Schrift.” Moge blijken dat dit profetische woorden waren!
De auteur is werkzaam in de transportsector en principieel baarddrager.