Ds. P. van Ruitenburg (NRC) met emeritaat: Maak preek niet voorspelbaar
Na 37 jaar predikantschap gaat ds. P. van Ruitenburg (70) met emeritaat. Sinds 1996 staat hij in het Canadese Chilliwack. In die tijd maakte hij kennis met puriteinse theologie en vooral met „de schoonheid van de Bijbel. Ik zie altijd weer nieuwe dingen en preek minder voorspelbaar dan vroeger.”
Donderdag neemt ds. Van Ruitenburg afscheid van Chilliwack, een gemeente van de Netherlands Reformed Congregations (NRC), de Noord-Amerikaanse zusterkerken van de Gereformeerde Gemeenten (GG). Vanwege de ziekte van Parkinson –mede de aanleiding tot zijn emeritaat– preekt hij al een tijdje één keer per zondag. „Dat bevalt me geweldig goed. Eigenlijk was ik vroeger te druk om twee preken te kunnen voorbereiden, concludeer ik nu. Sinds ik één keer preek, is de stof meer door me heen gegaan. Ik denk dat de mensen dat ook horen.”
Is uw prediking veranderd in de afgelopen 37 jaar?
„Het is net als met het opgroeien van een jong iemand: wanneer ben je volwassen? Ik voel me soms nog steeds niet volwassen. Je blijft altijd groeien, je loopt tegen dingen aan en wordt wijzer. Zo is het ook met de prediking. Ik ben meer aandacht gaan geven aan de Bijbeluitleg. Goede exegese is bevindelijk. De Bijbel is bevindelijk genoeg, die hoef ik niet bevindelijk te maken. Hoe dieper ik op een tekst inga, hoe mooier deze wordt.
Ik kom steeds meer tot de ontdekking dat er zo veel dingen in de Bijbel staan die we nog niet doorhebben. De sterrenhemel kennen we nauwelijks, er zijn stukken van de zeebodem die we nog niet kennen, er is ook ontzaglijk veel in de Bijbel waar we geen oog voor hebben. Ik geniet er nog steeds van om preken te maken. Ik zie altijd nieuwe dingen. Maar je moet ze wel willen zien, niet steeds in hetzelfde kringetje ronddraaien en preken op grond van de preken die je zelf hebt gehoord. We moeten als predikanten oppassen dat het voorspelbaar wordt.
„Ik kom steeds meer tot de ontdekking dat er zo veel dingen in de Bijbel staan die we nog niet doorhebben.”
Neem Psalm 130: „Bij U is vergeving.” Die tekst wordt vaak gelezen als: bij Hém is vergeving, maar dat staat er niet. In de woorden „Bij Ú is vergeving” zie je een kind van God Zijn troon naderen en Hem eraan herinneren dat er bij Hem vergeving is. „Er is toch vergeving bij U? Ja toch?” Daar spreekt het geloof. Dit vers is niet alleen voor de onbekeerden, om hun te vertellen dat er bij de Heere vergeving is. Als je daar stopt, laat je het mooiste liggen.”
Op de theologische opleiding voor aanstaande predikanten van de NRC, waar ds. Van Ruitenburg onder andere Bijbelse vakken en exegese doceerde, wilde hij de studenten „eerbied voor het Woord” meegeven, zegt hij. „Zij waardeerden het altijd dat ik zei: Ja, maar wat stáát er nu? Je hoeft je fantasie niet los te laten op een tekst door er dingen bij te halen. Als je preekt over Johannes 15, de wijnstok en de ranken, hoef je er niet bij te halen dat de wijnstok water druipt als die gesnoeid wordt – dat zouden dan de tranen zijn. Dat staat er niet en dan moet je het ook niet zeggen. Er wordt soms gegoocheld met teksten, ook in reformatorische kring. Bijvoorbeeld bij Ruth, Esther en gelijkenissen.
Exegese gaat soms te makkelijk. Denk aan de vijf wijze en vijf dwaze maagden. Er wordt soms gezegd dat hun olie de Heilige Geest is. Maar de dwaze maagden hadden ook olie en gingen nieuwe halen. Het gaat er niet om wat die olie is, want dan moet je je in allerlei bochten gaan wringen; het gaat erom dat de dwaze maagden te láát waren. Ze dachten: het komt wel goed.
De Bijbel zit ontzaglijk schoon en wonderlijk in elkaar. De structuur van hoofdstukken is bijvoorbeeld erg mooi. Aan mijn studenten liet ik zien hoe die structuren naar voren komen. Met markeerstiften kleurden we bijvoorbeeld alle gebiedende wijzen, of alle keren dat het woord ”wijsheid” naar voren komt. Als je die regelmatigheden ziet, geeft dat een dieper inzicht in de Schrift.
Er zijn ook teksten waarover we niet als predikant durven preken, omdat ze te ”hoog” zouden zijn, omdat er te veel zekerheid uit spreekt. Bijvoorbeeld Jesaja 61:10: „Ik ben zeer vrolijk in de Heere (…); de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan.” Ik heb er vorige week over gepreekt, en dan zie je de schoonheid dat die mantel der gerechtigheid je wordt omgedaan. Vroeger durfde ik daar niet zo over te preken. Ik heb daar nu meer genoegen in.
De zekerheid van het geloof wordt soms gezien als iets wat voor heel weinig mensen is weggelegd; het is normaal om te twijfelen. Als Gods kinderen daaraan toegeven, blijven ze klein in het geloof. Ik vraag me af of ik daar genoeg over heb gepreekt. Trouwens, misschien zijn er wel meer mensen die zekerheid hebben dan wij denken.”
Waarom durfde u daar vroeger niet zo veel over te preken?
„Ik was dat niet gewend, hoorde het zelf niet zo vaak. Ik dacht ook dat de zekerheid voor weinig mensen was weggelegd. En misschien was ik bang voor onbegrip. Dominees kunnen ook te bang zijn, vooral als je een ”people pleaser” bent.”
Bent u dat? Wilt u het mensen graag naar de zin maken?
„Als het gaat over de leer: nee, maar als het gaat over andere dingen: ja. Ik kan slecht tegen onenigheid. Ik denk overigens dat er in Chilliwack veel gebed voor mij geweest is. Ik heb zo vaak gedacht: hoe kan ik met déze preek de preekstoel op? Dit wordt niks. En dan gaf de Heere zo veel opening. Dat kan ik niet anders verklaren dan dat er gebed was.”
Hij is „geen prater”, zegt ds. Van Ruitenburg. Zijn zinnen formuleert hij beknopt, maar niet als het gaat over wat er veranderde in de 37 jaren van zijn predikantschap. Naast veranderingen in zijn prediking constateert hij dat er, „vergeleken met toen ik jong was, meer wanhoop is” in de gemeenten.
Wanhoop?
„Ja. Veel jongeren zijn depressief omdat ze naar pornografie kijken. Vooral mannen en jongens voelen zich vaak te vies voor God. Predikanten moeten daarom in hun preken blijven benadrukken dat ook verslaafde mensen bekeerd kunnen worden. Ik heb meer oog gekregen voor verslaving. Er is meer openheid gekomen over seksuele zonden, wat voor- en nadelen heeft. Vroeger sprak niemand erover, nu weten jongens op de middelbare school van elkaar dat ze porno kijken. Het taboe is eraf.”
De Nederlandse emigrantengemeenten overzee lopen wat dit betreft niet achter op de Nederlandse gemeenten, denkt de predikant. „Eerder andersom. Ik denk dat veel mensen die vroeger emigreerden, beschadigd waren, gevlucht zijn. Er was in hun gezinnen vaak weinig aandacht voor de jongeren, te weinig liefde. Zij vluchtten daardoor in valse intimiteit.
„Het is meer dan ooit belangrijk om het Evangelie te preken aan vijanden, aan verlorenen.”
Ik sprak eens een ouderling uit een van onze gemeenten hierover. Hij zei: Bij ons komt pornografie niet voor. Ik zei: Geloof je dat zelf? Diezelfde avond vroeg ik het aan een van zijn dochters: „Ken je jongens die porno kijken?” Ze zei: „Ken ik jongens die géén porno kijken?”
Er zitten veel hopeloze gevallen in de kerk. Het is meer dan ooit belangrijk om het Evangelie te preken aan vijanden, aan verlorenen.”
Sinds 1996 woont u niet meer in Nederland. Heeft u het gemist om betrokken te zijn bij het kerkelijk leven in de GG daar?
„Ja. Canada en de ”States” zijn allebei een geweldig groot land. Er zijn maar 23 gemeenten in de NRC en zo’n 10.000 mensen. Een klein clubje, tien keer zo klein als de Nederlandse GG. Je ziet elkaar minder, ook als predikanten. In Nederland was er een grote groep met wie je omging. Een groot deel van het kerkverband ken ik hier wel. Er komt een hoop op je schouders terecht. Vrijwel alle dominees zijn bijvoorbeeld aan het curatorium verbonden, of als docent-adviseur, of als curator. Je zit altijd dicht bij het vuur.”
U kwam in een Engelstalig land. Niet zelden stimuleert dat predikanten tot kennismaking met puriteinse theologie. U ook?
„Toen ik in Meliskerke stond, heb ik mijn Bijbelverklaring van Calvijn verkocht aan ds. C.G. Vreugdenhil, die terugkwam van het zendingsveld. Ik heb toen een Engelse versie gekocht. Daar had ik achteraf spijt van, maar toen dacht ik al: misschien zit hier een bedoeling achter en moet ik een keer naar een Engelssprekend gebied.
Ik moet eerlijk zeggen: ik ben onder de indruk van John Piper. Toen ik in 1991 voor het eerst in Amerika was, zag ik het boek ”The pleasures of God. Meditations on God’s delight in being God” liggen, van ene John Piper. Gods genoegen om God te zijn. Ik dacht: dat boek moet ik hebben. Het heeft een omwenteling teweeggebracht. Eigenlijk gaat Pipers theologie terug op Jonathan Edwards. Ik denk dat Piper mijn ogen heeft geopend voor wat de puriteinen zeggen.
Ik heb van hem bijvoorbeeld geleerd dat we niet tegen elkaar moeten uitspelen wat tot Gods eer is en wat tot onze zaligheid is. Dat is één zaak. Een slogan van Piper is: „God wordt het meest verheerlijkt als wij de meeste voldoening vinden in Hem.” Laat ik dat uitleggen. Als ik als dominee bij iemand op ziekenbezoek kom en achteraf zeg: Het was mij een genoegen om hier op bezoek te komen, dan zegt die zieke ook niet: Wat is die dominee een egoïst, die komt voor zichzelf op bezoek. Als iemand God nodig heeft, zegt God ook niet: Je doet het allemaal voor jezelf. Het is voor God een eer als mensen genoegen hebben in Hem.
Ik ben verbaasd dat er in Noord-Amerika en Canada nog zo veel degelijke kerken zijn, vergeleken met Nederland. Men is hier veel conservatiever. De theologen van het ”new calvinism” hebben veel invloed gehad op het christendom in Noord-Amerika.
Waar reformatorische kerken wel zuinig op moeten zijn, is het zelfonderzoek. Dat wordt vaak –niet altijd– gemist bij de ”new calvinists”. Het valt op dat veel gelijkenissen van Jezus tot zelfonderzoek aansporen. Het is ook een gevaar dat we God alleen nodig hebben om gelukkig te leven, maar we moeten met Hem verzoend worden.”
„Ik moet eerlijk zeggen: ik ben onder de indruk van John Piper.”
Ds. Van Ruitenburg valt even stil en tuurt naar zijn boekenkast. Zijn oog valt op Bunyans ”Christenreis”. „Waar ik steeds meer achter kom, is dat puriteinen zoals Bunyan benadrukken dat je door de poort moet – de poort is Christus. Zolang je niet door de poort bent, moet je niet denken dat het goed is. In Bunyans boek vermoordt de satan mensen vlak voor de poort. Dat heeft me veel te zeggen gehad. Het is een gevaar om een ernstige man en een gevoelige vrouw te zijn, en toch niet door die poort naar binnen te gaan. De bekommerde kerk is niet de kerk tussen de stad Verderf en de poort, maar tussen de poort en het kruis.”
Dit voorjaar hield u in Chilliwack een bidstond voor het curatorium. Na uw emeritaat zijn er nog tien dienstdoende predikanten over in de NRC. Vier van hen zijn zestig jaar of ouder. Gaat het predikantentekort in de NRC u aan het hart?
„Zeker. Vooral als je 27 jaar in een gemeente staat en je moet die loslaten. Ik heb het gevoel: er moet hier zo gauw mogelijk een predikant komen. Men is een leesdienst hier absoluut niet gewend.
Maar we moeten niet overdrijven; ons kerkverband is tien keer zo klein als de GG; per hoofd hebben we hier meer predikanten dan daar. Hier zijn er 1000 leden per predikant, in Nederland bijna 2000.”
Van ds. G.H. Kersten wordt gezegd dat hij een lijstje had met namen van mannen die predikant zouden kunnen worden. Moet het predikantschap meer onder de aandacht worden gebracht bij jongeren?
„Ik vraag het weleens aan jonge mannen die de Heere vrezen: Denk eens na over het predikantschap. Het is een goede dienst, je hebt de beste Baas.
Ik had ook al jong werkzaamheden met het ambt. Ds. J.W. Verweij vroeg me op belijdeniscatechisatie: „Pieter, is de zaak van Jezus levend in je hart?” „Ja, dominee”, zei ik. Ik heb toen verteld over hoe de Heere me had stilgezet met Psalm 42:1 en dat ik met de gedachte liep van het predikantsambt. Hij zei: „Pas op dat je de Heere niet tegen krijgt door je roeping tegen te staan.” Er volgden weken van strijd, die de Heere oploste met: „Ik zal u vissers van mensen maken.” In deze woorden lag zo veel zoetheid: je hoeft jezelf geen visser te maken, de Heere zal dat doen. Ik vroeg toen een attest aan, ik was 20 jaar, maar ik werd niet aangenomen. Vijf keer ben ik afgewezen. Ik begrijp nu ook waarom: ik was nog niet door die poort heen – zo zie ik het nu. Ik kende Christus misschien wel in Zijn nodigingen, maar niet in Zijn verdienste. Het heeft nog jaren geduurd voor ik bij het kruis kwam. Daarna ben ik aangenomen.
Ds. A.F. Honkoop, de voorzitter van het curatorium, heeft me wel met veel liefde behandeld. Hij zei met tranen: „We durven je niet aan te nemen.” Maar hij hoopte ook dat ik niet zou weglopen. Hij nodigde me persoonlijk uit in de pastorie. Dus ze hielden me vast.”
De coronaperiode was niet gemakkelijk voor uw gemeente. Hoe kijkt u daarop terug?
„Ik denk dat het veel gedaan heeft met de gemeente. In de coronatijd mocht ik van de overheid een tijd niet preken. In het begin hebben we als gemeente naar de overheid geluisterd, later werden we burgerlijk ongehoorzaam en verdeelden we de kerkzaal in delen van vijftig zitplaatsen met glasplaten ertussen. Dat resulteerde in een rechtszaak. Het gaf verdeeldheid in de gemeente. Voor sommigen waren we te gehoorzaam, voor anderen niet gehoorzaam genoeg.
De lijm –het elkaar vasthouden– is zwakker geworden. Mensen gaan makkelijker weg. Toen wij geen diensten belegden, deden enkele andere kerken in Chilliwack dat wel. Zodoende zijn leden van ons daar blijven hangen.”
Hoe is die rechtszaak afgelopen?
„We zijn veroordeeld, maar in plaats van 23.000 dollar hoefde ik maar 1000 dollar te betalen. De boete was aan mij als predikant gericht, omdat ik werd gezien als de uitnodiger van de kerkgangers.”
Leden van uw gemeente vertrokken ook naar reformatorische baptistengemeenten. U sprak zich, onder andere in een lezing in mei dit jaar, sterk uit voor de kinderdoop. Waar draait het volgens u om in deze discussie?
„Om de verbondsvisie en om de hermeneutiek: hoe lees je de Bijbel? Er is geen expliciete tekst die zegt dat kinderen gedoopt mogen worden, maar dat hoeft ook niet. Er staat ook nergens dat vrouwen aan het avondmaal mogen. De Bijbel is geen theologenboek. Bij het bestuderen ervan blijkt duidelijk dat kinderen bij het verbond behoren en dat er continuïteit is tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Het gaat over één verbond, met verschillende bedelingen. Kinderen horen daarbij. Baptistenkinderen zijn wel bevoorrecht, maar geen verbondskinderen. Dat is de kern: bij ons zijn de kinderen heilig.”
Hoe ziet u de toekomst van het kerkelijk leven in uw kerkverband?
„Ik ben niet zo optimistisch over de GG. Ik denk dat we veel jonge mensen gaan verliezen, doordat kwesties als de Bijbelvertaling als een splijtzwam gaan werken. Ik waardeer het dat de synode en de Gereformeerde Bijbelstichting een stap durven zetten in het hertalen van de Statenvertaling, maar ik vraag me af of ze ver genoeg gaan.
Aan de andere kant ben ik ook positief. Ik geloof dat de Heere ook in deze tijd doorgaat met Zijn werk. Zéker niet minder dan vroeger. Het zou kunnen resulteren in kleinere, meer levende gemeenten.”
Deze donderdag neemt u afscheid. Vond u het moeilijk om met emeritaat te gaan?
„In het begin wel. Als ik mijzelf vergelijk met ds. J. den Hoed, die hier net over de grens met Amerika staat –hij is 89 jaar en nog steeds voluit dominee–, dan denk ik: dat had ik ook wel gewild. Maar toen ik eenmaal over de brug was, was het goed. Ik begon in te zien dat preken me de laatste tijd te veel stress kostte. Door het emeritaatsbesluit is dat minder geworden.”
„Ik begon in te zien dat preken me de laatste tijd te veel stress kostte.”
U schreef veel boeken. Blijft u dat doen?
„Zeker. Ik ben bezig met een boekje dat ”Stil tot God” heet. Dat gaat over het eenzaam en met God gemeenzaam zijn. De ondertitel is: vriendschap met God. En ik denk na over het schrijven van een Bijbelstudieboek voor jongeren. Daarin verwerk ik dan de structuurexegese die ik voorsta.”
Alles overziende: hoe kijkt u terug op uw jaren als predikant?
„Ik ben dankbaar dat ik dit werk heb mogen doen. Ik heb het met blijdschap gedaan; ook met veel tekort. De Heere heeft me verdragen; de gemeente heeft me verdragen. De Heere heeft mijn werk willen zegenen; dat mag ik ook zien. Ik heb over de Heere niets te klagen. Ik wenste dat ik warmer kon preken, dat ik hartelijker en gevoeliger de dingen onder woorden had kunnen brengen. Maar dankbaarheid overheerst.”