Doen we straks alleen nog maar digitaal een duit in het zakje?
Als er ergens een plek is waar het dienstbetoon nooit ver weg is, dan is het de eredienst van de christelijke gemeente. Geven nadat je zelf ontvangen hebt. Dienstbetoon aan de naaste, liefst zo fysiek mogelijk. Want alleen digitaal een duit in het zakje doen, dat maakt dit gebaar wel heel schraal.
Hier en daar gebeurt het nog: dat de diakenen met zakjes aan lange ‘hengelstokken’ het geld inzamelen. Het geeft altijd weer stof tot hilariteit: want wat doe je als er een slaper in de bank zit? Houd je als diaken de zak-aan-de-stok letterlijk onder zijn neus, zodat hij wel wakker moet schrikken om alsnog ijlings zijn gaven te geven?
Het heeft natuurlijk iets directiefs en dwingends, dat gehengel van de diakenen. Eigenlijk kun je er niet onderuit. Van een „vrijwillige offerande” is eigenlijk geen sprake meer.
Waar het vandaan komt? Abraham Kuyper, die honderd jaar geleden een dik boek over de eredienst schreef, had wel een verklaring. Niet alleen ging het ‘hengelen’ een stukje sneller dan het doorgeven van zakjes, het was ook veiliger. Immers, in een grote gemeente waar niet iedereen elkaar kende, kon zomaar een dief binnensluipen „die het losse zakje overnam met het doel om het te lichten, en dit week aan week te bestelen”, aldus Kuyper. De diaconie moest er daarom voor zorgen dat „geen schennige hand” zich zou vergrijpen aan „het geofferde geld”. Vandaar de zak aan de hengelstok, die volgens Kuyper zelfs hier en daar van een belletje was voorzien, zodat je hem aan hoorde komen. Ook dat bespoedigde de zaak…
Donatie
Een eeuw later glimlachen we hierom. Inmiddels hebben we handiger manieren om het bestelen van de collectezak te voorkomen. Van contant geld is sowieso in veel gevallen al geen sprake meer; aan plastic collectemunten of papieren collectebonnen heeft iemand met verkeerde bedoelingen toch niets.
En, helemaal veilig: gewoon digitaal je gift overmaken. Via een Tikkie of QR-code, of via de gemeenteapp. Het tijdstip maakt dan ook niet meer uit: je kunt evengoed vooraf of na afloop je donatie overmaken. En, nog een voordeel: als er een besmettelijke ziekte als corona rondwaart, heb je ook niet het gevaar van besmetting met dat doorgeven van die zakjes. Wel zo veilig, toch?
Hoe begrijpelijk en makkelijk en veilig ook, we dreigen op deze manier iets heel wezenlijks in de eredienst kwijt te raken. Het moment in de liturgie waarop we onze behoeftige broeder of zuster, of de verre naaste in nood, centraal stellen door haar of hem te bedenken met onze gaven. Als je niet meer fysiek de gaven inzamelt –en dat gebeurt hier en daar al– maar mensen iets laat overmaken, wat is dan nog het verschil met de collectebus aan de deur van het fonds KWF Kankerbestrijding, of met de digitale donatie voor Artsen zonder Grenzen?
Terwijl dat verschil er wel degelijk is. In de eredienst geven we onszelf allereerst aan God, en dan vervolgens ook in dienstbetoon aan de naaste. Hét symbool daarvan en hét moment daarvoor is de inzameling van de gaven, liefst aan het einde van de dienst.
Een blik in het verleden kan iets van dit belang duidelijk maken.
Blijmoedige gever
Hét voorbeeld is natuurlijk de manier waarop de eerste christengemeente in Jeruzalem in haar samenkomsten het dienstbetoon vormgeeft. Ze „hadden alle dingen gemeen” en verkochten hun goederen en bezit „en verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van node had” (Hand. 2:44-45). Even later worden diakenen aangesteld, om de „dagelijkse bediening” vorm te geven, met speciale aandacht voor de weduwen (Hand. 6). Net zoals er in de liturgie van tempel en synagoge sprake is van het inzamelen van de tienden om die vervolgens uit te delen aan de behoeftigen, zo ziet de jonge christengemeente het als haar taak ervoor te zorgen dat niemand tekortkomt.
Dat dienstbetoon gaat breder dan de eigen gemeente, blijkt uit wat Paulus aan de Korinthiërs schrijft (2 Kor. 9). Hij roept ze op om vrijgevig te zijn richting de moedergemeente in Jeruzalem, omdat God de „blijmoedige gever” liefheeft. Met hun „goeddadigheid” vervullen ze het gebrek van de broeders en zusters in Jeruzalem, die daardoor God overvloedig zullen danken. Sterker nog, de ruimhartigheid richting degene die gebrek lijdt is zelfs een bewijs van de gehoorzaamheid aan het Evangelie van Christus, schrijft Paulus. Het is, omgekeerd, ongehoorzaamheid aan het Evangelie als je níét milddadig bent. Want dit dienstbetoon, deze handreiking, komt de armen gewoon toe. Het is het „recht der armen”.
Liturgie
Nu kun je dat dienstbetoon natuurlijk op ieder moment van de week vormgeven. En daar is uiteraard niets mis mee. Maar in de Vroege Kerk wordt de zondagse liturgie de plek bij uitstek waar de gemeente de arme en noodlijdende de hand reikt.
Vanuit de eerste eeuwen weten we dat ieder naar de samenkomst zijn of haar gaven in natura meeneemt. Daarvan eten alle gemeenteleden gezamenlijk tijdens de liefdesmaaltijd (agapèmaal); wat overblijft wordt verdeeld onder de armen, zieken en gevangenen. Vanuit 1 Korinthe 11 weten we dat deze liefdesmaaltijd in nauw verband staat met de viering van het avondmaal.
Het geven van de gaven –dat kan van alles zijn: brood, wijn, kaas, druiven– en de verdeling daarvan door de dienaren zijn dus zaken die echt bij de liturgie horen. Ook als de producten van het land langzamerhand plaatsmaken voor geld, blijft het inzamelen en uitdelen een belangrijk moment in de eredienst.
Gaandeweg wordt het aanbieden een ritueel (het zogenoemde offertorium), waarbij de offergedachte een steeds grotere rol speelt: je gave aan de collecte die tijdens het opdragen van de mis wordt gehouden, is het symbool van je deelname aan het misoffer. De gift wordt een offergave. Dan wordt het gevaarlijk.
Aalmoezen
In de Reformatie bezint men zich daarom ook op de waarde van de inzameling van de gaven: die praktijk moet gereformeerd worden. Opvallend is dan dat de reformatoren de collecte niet afschaffen vanwege het misbruik, maar juist als een van de hoofdelementen van de eredienst zien. „Het zou eigenlijk altijd zo moeten gaan dat er geen samenkomst van de gemeente is zonder prediking van het Woord, zonder gebed en zonder bediening van het heilig avondmaal en de aalmoezen”, aldus Calvijn in zijn ”Institutie”.
Wat de reformator hier als ”aalmoezen” aanduidt, kan hij elders, in verband met het avondmaal, ook ”heilige offeranden en gaven” noemen: als we bedenken hoe de Vader ons Zijn Zoon schonk, dan willen we onszelf ook in dank aan Hem opofferen; en dat laten we zien door de „christelijke barmhartigheid” te betonen. En dan noemt Calvijn met name degene die hongert of dorst, de naakte, de vreemdeling, de zieke of de gevangene.
Dat de collecte helemaal bij de eredienst hoort, komt ook naar voren in de Heidelbergse Catechismus, in de uitleg van het vierde gebod (zondag 38). Ook daar de vier kernonderdelen van de eredienst: we gaan naar de kerk om het Woord te horen, om de sacramenten te gebruiken, om de Heere openlijk aan te roepen én om „de armen christelijke handreiking te doen”. Prachtige uitdrukking: we reiken in de samenkomst de arme de hand.
Bij de deur
Hoe dat concreet toegaat in de 16e eeuw? In de Nederlandse vluchtelingengemeente in Londen kan de inzameling op twee momenten plaatsvinden: na het voorbedegebed na de preek, óf bij de uitgang. Tijdens een dienst waarin het avondmaal wordt gevierd, komt daar nog iets bij. De diakenen zamelen bij de deur de aalmoezen in, maar moeten ook wat overblijft van het avondmaal –brood en wijn– gaan uitdelen aan de armen van de gemeente, in het bijzonder aan degenen die ziek en oud zijn. Hier komt de nauwe band tussen avondmaal, inzameling en uitdeling op een bijzondere manier tot uitdrukking.
De kerkorde van de Palts uit 1563, die grote invloed uitoefent op de gereformeerde praktijk in Nederland, wijdt een apart hoofdstuk aan de zorg voor de armen. De christelijke gemeente is verplicht haar behoeftigen te verzorgen, te spijzen en te laven, stelt de kerkorde. Daarom moet een predikant het volk ernstig aansporen hun aalmoezen voor de armen te geven. In de kerk zijn daarom ”collectekasten” aangebracht, en tijdens elke dienst moeten de ”aalmoezeniers” –de diakenen– met de zak rondgaan, om het ingezamelde geld na afloop te verdelen onder de ”nooddruftigen”.
In de Nederlanden is deze zorg voor de behoeftige eveneens vanaf het begin aanwezig, getuige de oproep aan het eind van de liturgie: „Syt gedachtigh der aermen (1 Kor. 16:2)”. Er wordt wél gesteggeld over het juiste moment voor de collecte: tijdens de dienst, of na afloop bij de deur? De laatste optie heeft duidelijk de voorkeur; die is het meest stichtelijk. De rijen doorgaan tíjdens de dienst leidt vaak tot „groote hindernisse des diensts Gods”, zegt de Dordtse synode van 1574. Maar uiteindelijk mag elke gemeente zelf kiezen.
Besmettingsgevaar
Inmiddels is het 450 jaar geleden dat deze discussie speelde. In de meeste kerken zal de inzameling van de gaven niet (alleen) aan de deur maar tijdens de dienst zelf worden gehouden, tussen votum en zegen. Op verschillende manieren en momenten: met zakjes of met de ‘hengelstok’, vóór de preek of erna, en met als bijzondere vorm de collecteschaal of -kelk tijdens de viering van het avondmaal. Maar dát er tijdens de eredienst plaats wordt ingeruimd voor de ”dienst der offeranden”, dat stond lange tijd niet ter discussie.
Daarin is de laatste jaren verandering gekomen. Corona heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld, toen wegens besmettingsgevaar de collecte noodgedwongen een andere vorm kreeg: in de hal van de kerk of via de digitale middelen.
En dat laatste, de digitale manier van geven, lijkt op veel plekken een blijvertje te zijn. Mensen nemen hun gaven niet meer mee naar de kerk omdat ze hun ”christelijke handreiking” op een andere manier doen: later die dag of verderop in de week maken ze iets over. Je ziet het gebeuren, dat mensen de zakjes gewoon doorgeven zonder er iets in te doen – vroeger deed je dat alleen, met een lichte blos van schaamte op je wangen, als je was vergeten het collectegeld bij je te steken. Het is wachten op het moment dat steeds meer mensen voor deze alternatieve route kiezen en de kerkenraad noodgedwongen besluit maar te stoppen met het rondgaan: als toch niemand meer iets in de zakjes doet…
Dat zou echter een flinke verschraling betekenen. Net als Schriftlezing, prediking, zingen en bidden hoort de inzameling van de gaven helemaal bij een gereformeerde eredienst. Liefst zo fysiek mogelijk. En liefst aan het eind van de dienst, na het ontvangen van het Woord. En misschien is er ook meer dan nu gebeurt een link te leggen met het avondmaal: dat de diakenen –waar dat mogelijk is– de volle zakjes op de tafel voorin leggen, of dat ze –nog concreter– net als in Londen met de „overgeschoten brokskens” van de tafel naar de ouderen en zieken gaan.
Digitalisering van de dienst der offeranden? De geschiedenis zegt: nee! Houd de inzameling zo concreet, zo fysiek en zo praktisch mogelijk.