De gebeurtenissen in Israël schokten velen, afgelopen week. Weer was het Joodse volk doelwit van niets en niemand ontziende haat van islamitische zijde. Wie de (kerk)geschiedenis echter een beetje kent, weet dat ook christenen op dit punt bepaald niet vrijuit gaan. Maar er is ook een andere kant. De Schotse predikant Robert Murray M’Cheyne koesterde een diepe liefde voor „Gods oude volk”. En hij was de enige niet.
„Met onder anderen M’Cheyne geloof ik dat het Joodse volk tot bekering zal komen”, zei ds. M.L. (Maarten) Dekker in mei in RDMagazine. „Maar het zal wel door de diepten, de oordelen heen gaan.” De Israëlpredikant vanuit de Gereformeerde Gemeenten in Nof HaGalil, boven Nazareth, merkte dit op in het kader van het 75-jarig bestaan van de staat Israël. Nog geen halfjaar later, vorige week zaterdagochtend, werd die staat totaal verrast door Palestijnse strijders die maar één ding voor ogen hadden: de verdwijning van de „Joodse entiteit”.
Robert Murray M’Cheyne leefde van 1813 tot 1843, meer dan een eeuw voor ”1948” dus. Maar de predikant uit Dundee bezocht het Heilige Land –dat toen nog Palestina heette– wel, samen met onder anderen zijn collegapredikant Andrew A. Bonar. Het gezelschap, uitgezonden door de Schotse Kerk, had eigenlijk maar één doel: het Evangelie van Jezus Christus brengen onder de Joden.
Gaza
Veel Joden woonden er in 1839 niet in Palestina, zo blijkt uit het uitvoerige reisverslag dat Bonar naliet. De Engelse consul „deelde ons mee, dat er nagenoeg tienduizend Joden in geheel Palestina zijn; vijf à zesduizend te Jeruzalem…” De meesten waren oud en „zeer arm”. M’Cheyne wist echter, op basis van grondig onderzoek van de Bijbel, dat er een tijd zou komen dat de over de hele wereld verstrooide Joden naar hun eigen land zouden terugkeren en zij, na hun bekering, „het leven zouden geven aan een dode wereld”.
M’Cheynes reis, die acht maanden duurde, begon in Frankrijk. Via Italië, Malta, Griekenland, Egypte, „de woestijn” en „zuidelijk Palestina” bereikte het gezelschap Jeruzalem. Overal bezocht het Joodse gemeenschappen.
Ook langs de stad Gaza ging het. „De avondzon bescheen de fraaie, met vijgenbomen beplante tuinen; de kleine torens der moskeeën staken boven de bomen uit.”
Uiteindelijk bereikte het groepje Jeruzalem. Diep onder de indruk waren de mannen toen ze de Heilige Stad voor het eerst zagen. „Wij zeiden tot onszelf: „Wij zullen uw poorten intreden, o Jeruzalem.””
In Hebron bezocht M’Cheyne de moskee „waarvan men meent dat die boven de spelonk van Machpela gebouwd is”. Ook toen was er al haat: „Toen wij de straten van Hebron doortrokken, schreeuwden ons de knapen en de meisjes na: „Nazarani!” Wat ons deed opmerken dat ”Nazareeër” thans nog een scheldnaam in dat land is.”
Tijdens zijn reis raakte M’Cheyne er nog sterker van overtuigd dat de kerk het Evangelie moet verkondigen aan de Joden. Na zijn terugkomst in Dundee preekte hij over Romeinen 1:16, „Eerst de Jood…” Sterk zag de jonge predikant uit naar hun bekering – ook „omdat hun aanneming voor de wereld zal zijn het leven uit de doden”. Er ligt volgens hem „in de Jood een bijzondere geschiktheid om de zendeling der wereld te zijn”. De bekering van het Joodse volk zou in zijn visie dus ook nog grote gevolgen krijgen voor „de wereld”.
Thomas Boston
Andere puriteinen, en nadere reformatoren, voorzagen eveneens een zegenrijke toekomst voor het Joodse volk. Bekend zijn Thomas Boston (1676-1732) en in Nederland Wilhelmus à Brakel (1635-1711). Ook à Brakel wist al ver voor 1948 dat het Joodse volk zou terugkeren naar „Kanaän” en het „zekerlijk nog bekeerd zou worden”.
Wie de afschuwelijke beelden van afgelopen week zag, zou zich alle moed laten ontnemen. Maar er komt een andere tijd, aldus M’Cheyne; die tijd noemde hij zelfs „nabij”. Eens zal het Joodse volk „tot een zegen” worden – óók voor Palestijnen (al kende hij die nog niet). De predikant verwijst hier naar Zacharia 8:23: „Het zal in die dagen geschieden dat tien mannen uit allerlei tongen der heidenen grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van één Joodse man, zeggende: Wij zullen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is.” Dit is nog nooit vervuld; maar als het Woord Gods waarheid is, moet ook dit woord waarheid bevonden worden.”
Tijdens zijn zendingsreis maakte M’Cheyne verschillende gedichten. Hij herdichtte ook een Hebreeuws gedicht. Enkele coupletten daaruit:
Sterke God, tot Wie ik zucht,
geef de tijden sneller vlucht,
dat Uw Israël herrijz’
en elk volk dit wonder prijz’.
Heerlijk zij in ieders oog
wat U tot haar heil bewoog.
God van heerlijkheid en kracht
Losser van ons voorgeslacht,
toon ook nu, dat U door strijd
Uw beminde volk bevrijdt.
Vel des vijands sterkten neer
en verwoest ze als weleer
Heere, dat het jubeljaar
’t treurend Sion vreugde baar’.
Mag de zilveren trompet
spoedig aan de mond gezet
en ’t gevangen volk bevrijd
van zijn juk en dienstbaarheid?
Waarom duldt U onze smart?
Zie de trotsheid die ons tart.
Onze heil’ge vreugd verging,
die elk plechtig feest omving.
Hoor Uw wijnstok, eens vol vrucht,
hoe z’ onvruchtbaar tot U zucht.
Sterke God, tot Wie ik zucht,
geef de tijden sneller vlucht,
dat Uw Israël weer zij,
eens opnieuw bemind en vrij,
zodat ieder volk erkent,
dat U Isrels Losser bent.
(vrije weergave door ds. C.J. Meeuse; melodie Vaste Rots van mijn behoud)
M’Cheyne heeft nog áltijd veel te zeggen. Reden waarom de in februari overleden J.H. Mauritz, oud-directeur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten, een boek over hem schreef: ”Kom naar de levensbron. McCheyne voor jou”.