Reis door de nacht
Bij nacht heb ik Lisieux gezien. De jongens zaten in een haperende trein, net voorbij Parijs. Het was al 23.00 uur. Ze wisten niet hoe ver ze zouden komen. We reden hen tegemoet over verlaten Normandische wegen. In Lisieux wachtten we, omstreeks 0.30 uur. De trein zou pas uren later aankomen op een stationnetje verderop, en het zou al licht worden als we het pad naar ons vakantiehuis zouden inslaan, maar dat wisten we toen allemaal nog niet. Om wakker te blijven reden we een rondje door Lisieux.
„Lisieux zou zeker niets bijzonders geweest zijn zonder Thérèse, een vergeten provinciestadje. Nu is het elke dag vol pelgrims naar haar grafstee, en ik was een van de velen”, schreef ds J.T. Doornenbal ooit in de Veluwse kerkbode. Bij het lezen van ”Mijn roeping is de liefde” –de autobiografie van Thérèse van Lisieux– had hij moeite zijn tranen terug te dringen. Intussen meen ik dat te begrijpen.
Als Thérèse, jongste dochter van Louis en Zélie Martin, nog maar 15 jaar is treedt ze in bij de Karmelzusters in Lisieux. IJverig oefent ze zich in zelfverloochening en naastenliefde. Ze wil Jezus uitzinnig liefhebben, en zo veel mogelijk goed doen aan de kerk. Op Goede Vrijdag 3 april 1896 blijkt ze ziek te zijn, tuberculose. Dat maakt haar alleen maar gelukkig, want ze verlangt naar de vereniging met haar Bruidegom. Maar twee dagen later, met Pasen, komt de echte beproeving. De inktzwarte nacht van haar geloof breekt aan, die zal duren tot haar sterfdag achttien maanden later.
Het lieflijke eerste deel van Thérèse’s levensreis maakt indruk. Maar vele, vele malen indrukwekkender is die laatste geloofsreis door de nacht, waarin ze „onbegrepen en miskend, het martelaarschap ondergaan heeft van geestelijke eenzaamheid en innerlijk dorheid, een duisternis (…) waarin alles tevergeefs leek wat zij geloofd en gehoopt had, maar waarin toch de liefde alles overwinnend gebleven is en haar in haar sterfuur deed uitroepen: Ik heb Hem lief, mijn God, ik heb U lief.” (JTD)
Toen ze geen hand voor ogen meer zag, toen ze God niets anders meer aan te bieden had dan haar eigen leegte, lijden en duisternis, vond Thérèse de liefde die ze zocht. „Om U lief te hebben zoals U mij liefheeft, moet ik Uw eigen liefde lenen”, schreef ze. „Ik weet niet of deze pelgrimage van blijvende betekenis voor mij zal zijn”, schreef ds. Doornenbal. Ik weet zelfs niet of ik haar grafstee nog bezoeken wil, al ben ik in de buurt. Waar je verwacht te vinden, vind je zo vaak niets. Het lijkt me passender de herinnering aan Lisieux bij nacht te bewaren. En zuster Theresia een bescheiden gedenkteken te geven in een reformatorische krant.