Oekraïense weeskinderen in Kesteren tevreden met beetje aandacht
Wat speelgoed, een schommel en een ballon. Veel meer hebben Oekraïense kinderen die het oorlogsgeweld ontvluchtten niet nodig om de vakantie door te komen. Een kijkje in Kesteren, achter de deuren van een weeshuis uit Kryvy Rih.
Rust heerst begin van de middag in het voormalig politiebureau in Kesteren. In de ruimten waar ooit arrestanten zaten opgesloten en verdachten aan de tand werden gevoeld, liggen nu kinderen op bed. Oorlogsvluchtelingetjes uit Oekraïne, zonder vader of moeder. Peuter of kleuter, slapend of wakker – maakt niet uit: stil zijn ze.
Een jaar en vier maanden geleden reed een touringcar met 63 Maxi-Cosi’s vol huilende kinderen –nu tussen de 2 en 7 jaar– en hun begeleiders het Betuwse dorp binnen. Overvolle luiers verspreidden een vreselijke stank. Angst stond in de kinderogen te lezen: sommigen vreesden ontvoerd te zijn naar Rusland.
Een paar weken eerder zaten een paar mensen uit de gereformeerde gemeenten van Kesteren en Opheusden voor het eerst bij elkaar. Ze mobiliseerden 300 vrijwilligers en haalden 300.000 euro aan giften binnen. Tal van spullen werden geschonken – van boxen tot busjes. Bouwlui hielpen belangeloos om de opvanglocatie klaar te maken. „Dit is de Betuwe op z’n best”, glundert bestuurder Pieter Slagboom (47).
Olena Matvieienko (62), directrice van het weeshuis, slaat de handen voor haar gezicht als ze terugdenkt aan de ontvangst in Kesteren. „Nooit zal ik het vergeten”, zegt ze, terwijl de tranen over haar wangen rollen. „De bedden stonden klaar, het eten was ingeslagen, het vervoer geregeld. Het personeel kreeg onderdak op externe locaties en de kleuters konden naar school.”Nog altijd helpen vrijwilligers het weeshuis draaiende te houden. Ook voor de vakantieperiode waren er genoeg mensen om het rooster vol te krijgen, zeggen coördinatoren Henrieke Boon (39) en Margreet Langelaar (44). Zo gaat Johan van der Kolk (67) twee keer in de week met een groepje kinderen op stap. Tijdens de wandeling maakt hij soms een stop bij de speeltuin of de kinderboerderij. „Het is dankbaar werk. Zolang ze hier zijn, blijf ik dit doen.” Een gesprek voeren is lastig, maar dat staat een band met de kinderen niet in de weg, verzekert de vrijwilliger. Hij leert hen onderweg gewoon wat Nederlandse woordjes: auto, boom, vliegtuig.
Inmiddels rijdt Van der Kolk rond met een wandelkar waar zes kinderen in passen. Het vervoermiddel –kosten: 1200 euro– kon aangeschaft worden dankzij een crowdfundingsactie op Facebook. Slagboom: „We hoopten op één kar; we kregen er zes.”
Dierentuin
Vorige week trakteerden vrijwilligers de kinderen op een dagje naar de dierentuin in Rhenen. Dinsdag namen de dames een paar meiden mee om nieuwe kleding te kopen. „Ze stonden te stralen voor de spiegel. Eentje omhelsde de verkoper zelfs”, vertelt Boon.Verre reizen of spectaculaire uitjes hoeven voor deze oorlogsvluchtelingetjes niet, legt Slagboom uit. „Wij denken na een dag regen al: de kinderen gaan zich vervelen, dus we moeten ertussenuit. Maar bedenk: deze weesjes hebben níks. Veel hebben ze dus niet nodig.” „Ze genieten al enorm van wat aandacht van een medewerker of vrijwilliger”, vult Langelaar aan.
Dat ze in een weeshuis wonen, betekent niet per se dat de ouders van deze kinderen zijn overleden. De weeskinderen zijn te vondeling gelegd, hebben een handicap of gedragsproblemen. Anderen wonen niet thuis vanwege een verslaafde vader of moeder.
Al snel merkten de vrijwilligers dat weeskinderen weinig waarde hebben in het voormalige Oostblokland. „De kinderen worden benaderd als groep, niet als persoon”, legt Boon uit. „Verjaardagen vieren kennen ze bijvoorbeeld niet. De kinderen wisten niet wat ze meemaakten toen de Nederlandse juf een feesthoed had gemaakt voor een jarige. Niemand wist wie ’m op moest.” Bij een volgende verjaardag wezen ze allemaal naar het kind dat de vorige keer met de hoed rondliep.
Begrafenis
In de keuken maakt een dame met witte muts intussen aardappels klaar. De schillen vallen in een grote vuilniszak tussen haar voeten. Op het aanrecht staan bakken vol gesneden kool, aubergine en courgette. Vandaag kookt ze ratatouille. „Voor een heel weeshuis”, lacht Slagboom.Tot vorige maand was er nóg een weeshuis in Kesteren. Omdat het pand waar die groep verbleef niet geschikt was voor opvang op langere termijn, verhuisde die vorige maand naar de Noord-Hollandse gemeente Stede Broec. Ook het oude politiebureau in Kesteren moeten de Oekraïners eind dit jaar verlaten. Het weeshuis krijgt dan onderdak in het nabijgelegen Dodewaard.
In het weeshuis dat al is verhuisd, woonde Vitalii. Een driejarig jongetje met het syndroom van Down, dat leed aan een hartafwijking. Vitalii belandde in het ziekenhuis en kreeg complicaties. Toen Slagboom met de directrices en dominee arriveerde, lag het ventje al levenloos in de armen van een medewerker. Zijn overlijden, afgelopen maart, hakte er diep in. De Betuwenaren regelden de rouwdienst en de begrafenis. „De Oekraïense begeleiders begrepen niet dat wij zoveel liefde hadden voor een vreemd kind”, zegt Slagboom.
Sinds vorige week staat er een steen op het grafje aan de Marktstraat in Opheusden. Met in twee talen een tekst uit Psalm 31: „Mijn tijden zijn in Uw hand”.
Bijbelkennis
„Waarom zijn deze mensen naar Nederland gekomen?” peinst Slagboom. Medewerkers van het weeshuis zitten nu wekelijks in de kerk, in plaats van alleen met Kerst en Pasen, zoals ze in eigen land gewend waren. Vanuit Opheusden luisteren ze ’s zondags live mee met een Oekraïense samenkomst in Nunspeet. „In het begin zaten mensen tijdens het zingen met tranen in de ogen”, herinnert Boon zich. „Dat kenden ze niet: in de oosters-orthodoxe kerk zingen alleen het koor en de priester.”
De Bijbelkennis onder Oekraïners is beperkt, ontdekte Slagboom. Zondag sprak hij nog een vrouw die niet eens een Bijbel had. Toch verwondert hij zich erover hoe de vluchtelingen het Evangelie ontvangen. Na een preek over het dal met dorre doodsbeenderen vroeg hij een bezoeker: „Vond je het niet moeilijk?” Ze schudde haar hoofd. „Dit is precies onze situatie.”
Kinderen horen Bijbelverhalen op de Rehobothschool in Opheusden. Gehandicapte kinderen gaan voor dagbesteding naar De Schutse. Medewerkers krijgen catechese vanuit evangelisatiemateriaal. „God volvoert Zijn raad. Ook in deze oorlog”, stelt Slagboom.
Moedertaal
Matvieienko, de directrice, begint er uit zichzelf over: dat ze blij is met de reformatorische kerken in aanraking te zijn gekomen. „Ik waardeer het dat we via hen Gods Woord in begrijpelijke taal krijgen uitgelegd.” Volgens haar heeft dat gezorgd voor „lichte ontspanning in de oorlogstrauma’s”. En: „Onderling hebben we minder conflicten. Dat geeft de kinderen op hun beurt ook meer rust.”
Over de oorlog wordt met de kinderen weinig gesproken. Daarvoor zijn ze te jong: tussen de 2 en de 7 jaar. „Ze weten ook niet echt wat oorlog is: we zijn behoorlijk op tijd uit Oekraïne vertrokken”, legt Matvieienko uit.
Onder de medewerkers leeft de situatie in het thuisland wel degelijk, ziet coördinator Langelaar: „Ze wonen hier, maar hun hoofd is daar. Continu volgen ze het nieuws.” Medewerkers zorgen ervoor dat de kinderen in Kesteren hun vaderland niet vergeten, verzekert de directrice. Voorlezen en zingen in de moedertaal vindt ze daarom belangrijk. „De kinderen hebben geen idee van een plek. Voor hen is Oekraïne vooral verbonden met personen: degenen die de taal spreken en hun een thuisgevoel geven.”
Ballonnen
Even na halfvier vullen joelende stemmen het terrein. Kinderen vliegen op de vrijwilligers af, kruipen op hun schoot, hangen om hun nek. Met strakke blikken slaan de begeleiders het tafereel gaande. „Ze begrijpen niet dat je liefde kunt geven aan kinderen die je niet kent”, verklaart Langelaar.De vrolijk gekleurde ballonnen waarmee de kinderen spelen, overleven niet lang op straat. Een jongen komt aan met een touwtje waar nog een zielig stukje groen plastic aan bungelt. Vol verwachting kijkt hij Langelaar aan. Ze schudt haar hoofd. „Hij is kapot. Ik kan hem niet meer maken”, legt ze uit via de vertaalapp. Als het jochie de boodschap hoort, barst hij in een hartverscheurend huilen uit. Hij is niet meer te bedaren.
„Ik hoop oprecht dat ze snel terug kunnen”, zegt Langelaar. „Maar ik ben wel van deze mensen gaan houden.”