Vluchten en lijden omwille van het geloof
Trier is niet alleen een rooms-katholiek bolwerk, maar ook de stad waar Caspar Olevianus, die betrokken was bij de totstandkoming van de Heidelbergse Catechismus, werd geboren – maar waarvandaan hij moest vertrekken.
De Caspar Olevian-Gesellschaft die in de Duitse stad is gevestigd, houdt Olevianus’ erfgoed levend. In dat kader organiseert zij symposia en reikt prijzen voor wetenschappelijke publicaties uit. Vrijdag vond er een studiemiddag plaats over vluchten en de ervaring van het lijden. Een onderwerp dat al eeuwenlang actueel is.
Dr. Victor E. d’Assonville (Heidelberg) belichtte het thema vanuit de werken van de zestiende-eeuwse reformator Calvijn. Deze was zijn leven lang een vluchteling, waarvoor de laatste decennia meer aandacht is in het onderzoek. D’Assonville had als invalshoek een hoofdstuk uit de ”Institutie” gekozen, namelijk dat over het christelijke leven. Vanaf de zestiende eeuw tot nu is het afzonderlijk gepubliceerd in allerlei talen; wij kennen dit als ”het gulden boekske”. Op basis van de titel verwacht je dat het over ethiek gaat, maar het is een pastorale handreiking voor lijdende gelovigen.
Voor Calvijn is het lijden op grond van Filippenzen 3 een vorm van gemeenschap met Christus in Zijn lijden en opstanding. God gebruikt het lijden om kennis van onszelf, geduld, gehoorzaamheid en bekering in ons te werken, aldus de reformator. God verleent gelovigen de eer om te lijden en laat het tot hun heil meewerken. Als we dit zien kunnen we het lijden in dankbaarheid aanvaarden.
Franse Revolutie
Dr. Jort Blazejewski (Trier) gaf inkijkjes in een migratieproces uit de achttiende eeuw, namelijk ‘vlucht’ als gevolg van de Franse Revolutie. Het algemene beeld is dat de duizenden migranten om politieke redenen vluchtten. Blazejewski liet echter zien dat voor velen ook religieuze redenen een rol speelden. Rooms-katholieke geestelijken zagen in de nieuwe grondwet namelijk een gevaar voor de kerk en weigerden om de eed erop af te leggen. Dit leidde er toe dat zij en veel leken de grens overtrokken naar een naburig gebied. Het is opvallend dat hun vluchteling-zijn een band schiep met protestantse vluchtelingen die hen opvingen. Evenals zij beschouwden de roomse vluchtelingen zich als vreemdelingen en martelaars in de lijn van personen uit de heilsgeschiedenis.
Vertalen en netwerken
Dr. Jan van de Kamp (Amsterdam) kreeg de Caspar Olevianus-prijs uitgereikt voor zijn proefschrift over vertalingen en de rol van netwerken in de zeventiende eeuw. De voorzitter van de Olevianus-stichting prees het „grondige archiefonderzoek” dat aan de basis ligt van de dissertatie.
Van de Kamp gaf vervolgens een lezing over de omgang met stichtelijke teksten en de rol van netwerken in de vroegmoderne tijd. Hij deed dit aan de hand van de Duitse gereformeerde predikant Theodor Undereyck (1635-1670), overigens een nakomeling van gereformeerde migranten uit de Zuidelijke Nederlanden. Vermoedelijk werd hij tijdens zijn studie onder Gisbertus Voetius en anderen een fervent liefhebber van stichtelijke literatuur, vooral uit het Engels en Nederlands. Met citaten daarvan stelde hij een eigen boek samen. Dat heeft bekenden van hem waarschijnlijk aangezet om de geciteerde boeken in het Duits te vertalen. Ook in andere contexten zien we dat netwerken de bedding vormden waarin (stichtelijke) boeken werden geschreven, vertaald en gelezen.
Als schrijver en stimulator heeft Undereyck volgens Van de Kamp met zijn bevindelijke vroomheid een belangrijke en waardevolle bijdrage gegeven aan de Duitse gereformeerde theologie.