Cultuur & boekenhet gesprek
Hans Werkman: Tijd kun je vasthouden door een boek te schrijven

„Kijk: eigenlijk houd ik niet van schrijven”, zegt de schrijver Hans Werkman (1939) opeens. Maar hij moet wel, want hij probeert vast te houden wat anders in de vergetelheid raakt, en verhalen vertellen ziet hij als een manier om tijd te stollen. Zijn nieuwe roman ”De kwekeling” is net verschenen. Hij schat dat het zijn 65e boek is.

beeld Carel Schutte
beeld Carel Schutte

Wat vraag je een man die kinderboeken, romans, biografieën, gedichten, recensies, columns en essays heeft geschreven, een kenner is van christelijke literatuur, die in het onderwijs heeft gewerkt, van huis uit vrijgemaakt is, in 1967 ouderling werd in de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK), en die nu, op zijn 84e, een roman heeft gepubliceerd over zijn tijd op de kweekschool in de jaren 50? Waar begin je?

Eerst maar eens naar de achterflap van Werkmans biografie over de romanschrijver Bé Nijenhuis, ”Spitten en [niet] moe worden”. De flaptekst is een briefje dat B. Nijenhuis in 1957 schreef aan zijn uitgever. In het briefje beschrijft Nijenhuis hoe de directeur van de avondschool –ijzeren brilletje, vinnig sikje– hem eens bij het haar greep en vroeg: „Wat kom je hier doen?” „Ik vond dit de moeilijkste vraag die me ooit op school gesteld was”, aldus Nijenhuis. En verderop in het briefje –nadat hij opsomt dat hij sigaren, touw, kazen en vaten teer en stroop en polissen heeft verkocht, de oorlog heeft meegemaakt en zelf ging schrijven– besluit hij: „Soms ontmoet ik in een donkere gang het leven. Het leven draagt een ijzeren brilletje en een vinnig sikje, en het vraagt me: „Wat kom je hier doen?” – „Schrijven”, zeg ik dan.”

Als het leven u deze vraag zou stellen, wat zou u dan antwoorden?

Hans Werkman schuift een stapeltje boeken heen en weer. Hij is zijn boekenkasten aan het opruimen –„dat moet als je 84 bent”– en zijn werkkamer bevindt zich nog in hetzelfde Amersfoortse huis als waar hij woonde toen in 1995 ”Spitten en [niet] moe worden” verscheen. Alle drukken van Nijenhuis’ boeken staan nog veilig op de plank.

Hij denkt even na, zegt dan: „Ik kan schrijven… Dus ik kom schrijven. Dat zou ik het leven antwoorden. Ik vind het jammer dat de dingen voorbijgaan en in de vergetelheid raken. Op dit moment werk ik aan een boek over Kaatje Cohen, een totaal onbekende onderwijzeres aan de Joodse school in Amersfoort. Zij is zo’n voorbeeld van iemand die helemaal verdwijnen zal, behalve dan dat er een Stolperstein met haar naam erop is neergelegd. Ze woonde in het straatje hiernaast. Ik vond veel documentatie over haar, en dacht: hier zal ik een boek over schrijven. En zo ging het in wezen ook met Willem de Mérode, die dreigde ook in de vergetelheid te raken, en de schrijver J.K. van Eerbeek wás al vergeten. Daarom schreef ik een biografie over hen.

De verhalenbundel ”Martje en de anderen” gaat over mijn familie. Mijn overgrootmoeder is overleden in een psychiatrische inrichting. Ik vond haar patiëntendossier, dat wonderlijk genoeg bewaard was gebleven. Hé, daar heb ik een touwtje waar ik aan kan trekken, denk ik dan. In Prediker 3:15 staat: „God zoekt weer op wat voorbijgegaan is.” Eigenlijk speel ik een beetje voor God – eerbiedig bedoeld.”

19432424.JPG
beeld Carel Schutte

Die Bijbeltekst staat ook in uw nieuwe boek.

„O ja? O ja, dat is waar, ik geloof het ook.”

”De kwekeling” gaat over de 15-jarige Simon Poorta, die vanuit Uithuizermeeden naar Enschede verhuist om naar de kweekschool te gaan, naar de Gereformeerde Onderwijzersopleiding, zoals Werkman in zijn jonge jaren. Deze school is van de eigen kerk, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, daarom sturen zijn ouders hem zo ver weg, naar een ‘eigen’ school en kostgezin van dezelfde kerk. Het Nederland van de jaren 50 komt tot leven in het boek: met talloos veel details zoals pofbroeken, gekruiste witte schortbanden, en de wasmachine –een ronde Miele met een wringer– die gehuurd werd en op maandag per bakfiets afgeleverd. En het badhuis, waar Simon voor 1,50 gulden tien keer een kwartier kon douchen: het kosthuis had nog geen badkamer.

”De kwekeling” is een roman, maar ook half autobiografisch. Nu weet de lezer niet wat er echt over u gaat. Waarom koos u voor fictie en niet voor non-fictie?

„Ik ben van beide genres. Fictie maakt het mogelijk om te schuiven met de stof, het geeft meer ruimte. Zo kon ik een tentoonstelling uit de jaren 80 naar de jaren 50 halen, die was belangrijk. In Rijksmuseum Twenthe ontmoet Simon een loodgrijze ezel op een plankier, met Jezus op zijn rug, het beeld maakt diepe indruk op hem: hij wil met Hem op weg. En dat deed het ooit ook bij mij. Kunst onthoud ik beter dan preken. Ik heb duizenden preken gehoord in mijn leven en ik heb er misschien drie, vier, vijf onthouden.”

Zijn blik valt op een boekje boven op een stapel in zijn werkkamer, dun, lichtjes vergeeld, met zwarte letters, en alsof hij zelf meekijkt met interviewersogen –hij heeft zelf heel wat interviews afgenomen– zegt hij alvast: „Daar ligt er trouwens één van Miskotte, ”Geloof bij de gratie Gods”. Die heb ik herlezen. Dát is een heel belangrijke preek.”

Simon Poorta koopt gretig boeken, op een dag heeft hij er 43, en zijn hospita ruimt een plank voor hem leeg in de voorkamer. „Ik liep een paar keer voorzichtig met een stapeltje boeken voor mijn buik over de traploper naar beneden en daar stond toen boven Matthew Henry mijn bijna volle plank strak in het alfabetische gelid van Bertus Aafjes tot Betje Wolff”, zo schrijft Hans Werkman op pagina 241.

19432481.JPG
beeld Carel Schutte

Bent u dit?

„Ja, dat ben ik.”

Dus hier begon uw literaire carrière.

Werkman wijst naar links, naar een plank in zijn boekenwand: „Bertus Aafjes staat daar nog bovenaan, ergens. Welk boek was dat ook alweer? ”Morgen bloeien de abrikozen”, reisverhalen. En Betje Wolff was natuurlijk ”Sara Burgerhart”. Op de markt in Enschede stond echt zo’n baardmannetje, hij zag mij al aankomen. „Oh, die koopt weer wat, voor een kwartje.”

Ik had zo’n sterke behoefte om te wéten, in die tijd. Ik was een beschroomd jongetje, durfde niet zo veel… Maar ik wilde ook de moderne tijd snappen. De school deed daar destijds nog weinig aan. Literatuurles hoorde een jaar later pas bij de opleiding. Ik werd lid van de bibliotheek zodra dat kon, las Simon Vestdijk op een bankje in het park. En de Schermer-schoolagenda’s, met die zwart-witfoto’s, vond ik prachtig. Ik was verliefd op de meisjes daarin. In zo’n agenda ontdekte ik het gedicht ”Reiziger doet Golgotha” van Gerrit Achterberg. Achterberg kwam nota bene geregeld in Enschede, bij de boekhandel waar ik mijn eerste bundel van hem kocht!”

Kun je zeggen dat de kiem voor alles wat u later bent gaan doen in uw kweekschooltijd al aanwezig was? „Ik was gegaan waar de woorden gingen en het had geholpen”, schrijft u. „Taal als medicijn.”

„Ja, ik denk dat je dat kunt zeggen, Enschede is een onvergetelijke periode in mijn leven geweest. Moderne literatuur lezen heb ik van huis uit niet meegekregen, daarin ging ik in Enschede mijn eigen weg. Mijn moeder las streekromans. Mijn vader las De Spiegel, het christelijk familieblad, en De Schoenmaker, want hij was schoenmaker. Hoewel ik op de ulo in Uithuizermeeden ook al met overgave en vol emotie ”Het haantje van de toren” van De Génestet las. Maar in ons dorp kwamen wij niet verder dan Bilderdijk.”

Na de kweekschool gaf Werkman veertig jaar les: eerst dertien jaar in het basisonderwijs, later werd hij leraar Nederlands. Gaandeweg gaf hij parttime les en was hij parttime schrijver. In 1977, op zijn 38e, onderging hij een hartoperatie in de VS, hij kreeg een kunsthartklep („die kon je horen tikken”); later volgde een tweede hartoperatie. „Het is een wonder”, zegt hij. „Bij mijn eerste operatie dacht ik: misschien word ik toch wel 50. En zie nou: ik ben 84. Daar ben ik heel dankbaar voor.”

19432484.JPG
beeld Carel Schutte

En op uw 84e wacht u in spanning de recensies af van uw nieuwe roman.

„Ja, ik zie altijd op tegen de recensies. Kijk: eigenlijk houd ik niet van schrijven.”

Nee… dat zegt u nu, na 65 boeken.

„Het is waar. In mijn hart houd ik niet van schrijven, want het is móéilijk. Een boek opzetten, worstelen met de omvang, met de stijl vooral… Pas als ik het concept klaar heb, in klad, dan krijg ik er zin in. Een vriend van mij, de schilder Henk Helmantel, zegt: „Ik ga iedere dag fluitend naar mijn atelier.” Henk, zeg ik dan, je bent een begenadigd mens. Dat doe ik niet. Ik denk: ik moet weer! Ik vind schrijven een heel moeilijke job, en dat geldt vooral voor romans. Ik heb eindeloos gesleuteld aan ”De kwekeling”, met drie jaar onderzoek doen en vijf jaar schrijven, schrappen…”

En toch doet u het.

„Ja, want ik wil de tijd vasthouden. Tijd gaat voorbij, het is een van de weinige dingen die je niet kunt tegenhouden. Tijd kun je stollen door er een schilderij over te maken, of een boek te schrijven.”

U bent dus schrijver, historicus, kenner van christelijke literatuur – en u bent ouderling.

„Ik was eigenlijk een jongeling toen ik voor het eerst ouderling werd, ik was 28. Wij woonden in Kampen toen onze kerk scheurde. En daar zaten we opeens, zonder dat we het wilden, buiten het verband van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakte. Ik was niet zo’n hardliner, dus ik ging niet, met wat ik nu noem, de harde stroom mee. Ik was buitenverbander, Nederlands gereformeerd. Maar gelukkig is er iets op gang gekomen tussen die gescheurde kerken en nu, ruim vijftig jaar later, hebben ze erkend dat die scheuring helemaal verkeerd is geweest. Er is een boek verschenen bij die fusie, met de geschiedenis van 1967, daaraan heb ik meegewerkt. Ik moest het in jip-en-janneketaal vertellen, dat viel niet mee hoor, nee. Dat boek heet ”Niet zonder elkaar”.”

19432479.JPG
beeld Carel Schutte

Over de scheuring in Kampen verscheen in 1999 uw roman ”Het hondje van Sollie”. Komt er over de fusie ook nog een deels fictief, deels autobiografisch boek?

„Maar ik ben 84!”

Ja, maar toch.

„Neeneenee, ik merk dat mijn spanningsboog verslapt. Ik denk dat mijn boek over Kaatje mijn laatste boek wordt. Wel had ik nog heel graag een biografie van Jacqueline van der Waals willen schrijven. Er is een deelbiografie, maar verschillende bronnen zijn nog niet onderzocht, die waren destijds niet beschikbaar. Nu wel.”

Dreigt zij ook vergeten te worden?

„Nee, maar zij past bij mijn manier van leven en geloven. Ze was christen, maar ze kon erg twijfelen. Net als J.K. van Eerbeek, mijn promotieonderwerp. Hij was altijd op zoek naar grenzen.

Bé Nijenhuis was ook iemand die sterk twijfelde, hoe langer hoe meer. Maar hij bleef geloven. In ”De tornado” moet ds. Kladak het geloof met zijn nagels van de Bijbel afkrabben, zo staat het daar. Zo ben ik ook een beetje, en dat intrigeerde me in Nijenhuis. Ik wou dat ik hem zelf eens had kunnen spreken, maar dat ging niet meer.”

Dus twijfel uiten vindt u belangrijk.

„Ja, want als je twijfelt, als je het moeilijk hebt rond het Godsbesef, waardoor het leven af en toe vreselijk kan zijn, dan moet je dat niet verstoppen. Ik heb het moeten leren, want wij waren dat niet gewend. Zo’n 25 jaar geleden zei ik, misschien voor het eerst, op een Bijbelclub: „Maar ik zie het nogal eens niet zitten, hoor, ik ben vaak een Thomas! En ik zak regelmatig met Petrus door het water.” En toen vroeg iemand: „Maar kun jij dan wel ouderling zijn?” Een ander zei: „Daarom juist kun jij ouderling zijn, want je kunt meevoelen wat anderen ook voelen.” Toen ben ik toch maar ouderling gebleven.”

19432482.JPG
beeld Carel Schutte

De kerk waarin u opgroeide, werd gezien als de ware kerk. In welke waarheid groeide u op?

„Allereerst, ik ben met de Bijbel opgegroeid. Mijn vader, die ook ouderling was, las er bij elke maaltijd uit. We baden aan tafel. Maar over geloven, de innerlijkheid ervan, werd thuis weinig gepraat, hoewel mijn moeder het er weleens over had. Ik kreeg een Bijbels-rationele opvoeding, ook op catechisatie. Veel weten, daar ging het om. Ook bidden en vertrouwen werden iets rationeels. In die tijd werd er in onze kerk weinig openlijk getwijfeld, omdat het zo’n bolwerk was. Maar later is dat gelukkig veranderd, en ik wilde de vensters naar buiten graag openen.”

Waarom hecht u aan open vensters?

„Ik sta altijd met mijn ene been in de christelijke wereld en met mijn andere been in de wereld. Niet van de wereld, wel in de wereld, dat hoort bij mij als persoon. Het is ongezond om met de ramen dicht te leven, je moet met anderen in gesprek. Als je bij voorbaat je eigen gelijk claimt, niet openstaat voor de oprechtheid en integriteit van de ander, is er geen gesprek mogelijk.”

Hoe hebt u –ik citeer een woord uit uw boek– alle „rumoer” in de kerk overleefd?

Snel: „Aan rumoer ga je niet dood toch?”

Maar iemand met een kunstenaarsziel kan er behoorlijk last van hebben.

„Ik had er inderdaad hinder van. Na discussies in de kerkenraden heb ik vaak slapeloze uren gehad en had ik geregeld een slaaptabletje nodig. Ik ging nogal eens met trage stappen naar de kerkenraadsvergadering, dan had ik er geen zin in. Omdat we niet toegaven dat we veel te hard waren geweest in 1967, dat we terug moesten.”

19432475.JPG
beeld Carel Schutte

Even terug naar wat u daarnet zei… Het blijft een spannende: in de wereld, niet van de wereld. Alles kan afglijden, verdampen tot niks.

„Ik vind het cruciaal dat de kerk orthodox blijft: we moeten niet de kant van de theoloog Harry Kuitert op. Wat de literatuur betreft, daarin lees ik heel wat, rijp en groen. ”Het Bureau” van Voskuil lees ik nu voor de derde keer; je komt in een compleet seculiere wereld terecht. Zeer boeiend beschreven. Ook in Voskuils hoofdpersoon kom ik mezelf tegen. Ik leer van literatuur, word er wijzer van.

Maar wat ik wel wil, is: altijd naar Jezus terug. Daarin moet ik koppig zijn. Ik zeg niet dat geloven me altijd lukt, ik ben iemand van op en neer, maar ik probeer wel als een christen te leven.”

Hoe doet u dat?

„Onze straat is een korte straat, 200 meter. Zeventig jaar geleden woonden hier alleen maar christenen: gereformeerd, christelijk gereformeerd, hervormd. Nu zijn het nog twee christelijke echtparen, waarvan wij er één zijn. Hoe kan ik hier iets uitdragen? Je kunt niet plompverloren de deuren langsgaan met het Evangelie, dat is tegenwoordig tot mislukken gedoemd.

Ik denk dat je vooral op vriendschapsniveau iets van Jezus kunt laten zien. Door wat je doet. Af en toe kan ik met mijn buren over Hem praten, niet vaak, maar misschien wordt het juist daardoor beter onthouden? En verder leef ik mee in de buurt, ik werk mee aan de buurtkrant, vertel verhalen over de historie.”

Uw straat is de samenleving in het klein.

„Het is trouwens een leuke straat hoor! We letten op elkaar. Toen een man hier op de hoek ernstig ziek werd, heeft haast de hele straat maandenlang voor de vrouw en haar kinderen eten gekookt.

Maar inderdaad, die verhouding van het aantal christenen is een weerspiegeling van de stand van zaken in West-Europa. Opwekkingen zie je in China en in Afrika. En dichterbij in opwekkingsbewegingen. Ik houd trouwens niet van opwekkingsliederen, ik zing ze niet graag. Ze hebben niet de diepte van de psalmen en van de liederen in het Liedboek voor de kerken. Psalmen voor Nu zingen wij ook, ze swingen een beetje, maar ze hebben wel de oude inhoud.”

19432480.JPG
beeld Carel Schutte

Wat is voor u die oude inhoud?

Hij glimlacht kort, en in zijn lichte, sprankelende en beschouwende toon sluipt iets plechtigs. „Jezus Christus en Dien gekruisigd, zoals de oude vertaling het zegt. Dat Hij heeft geleden, is gestorven, en uit de dood is opgestaan. En dat Hij door getuigen omringd was. Zij hebben voor Zijn dood met Hem gepraat, ze zagen Hem sterven, en ze getuigen ervan dat ze Hem na Zijn dood weer levend hebben gezien en een visje met Hem hebben gegeten. En dan zegt Paulus tegen die twijfelaars in Korinthe: Er zijn er in Jeruzalem nog 500 in leven die Hem hebben gezien. Hij zegt niet: Geloof of ik schiet, nee: Ga het maar vragen. Zoals Jezus deed bij Thomas: Raak Mij maar aan. Jezus haalt Thomas niet onderuit, Hij zegt: Kom maar. Dit is de reden dat ik een gelovige ben gebleven. Johannes zegt: Geloof het, en hij is een getuige.”

Een vriendin van u uit uw kerkelijke gemeente vertelde dat u zich onlangs liet ontvallen: „Ik ben eigenlijk een somber mens.” Bent u een somber mens?

„Als er iets niet goed gaat, in mijn directe omgeving, dan word ik daar neerslachtig van, daar kan ik niet tegen. Mijn moeder had dat ook, zij was nogal melancholisch, maakte zich snel zorgen. Maar mijn vader was een optimistische man en die kant heb ik ook in mij. Ik kan best een beetje flierefluiten, toch is daar die sombere kant, waar een mens overheen geholpen moet worden. Mijn dochter fietste hier net weg met drie kinderen en ik roep ze na: „Voorzichtig hoor, met oversteken en zo, zeker bij het station!” De vreselijkste dingen kunnen ook ons overkomen.

Waarom al die ellende? Als ik hoor hoe kinderen sterven in Oekraïne – daar word ik somber van. En ook van die niet-merkbaarheid van God. Vaak merk je niet dat Hij ingrijpt. Dat vind ik neerdrukkend. Daar zit ik mee. Terwijl ik weet dat Christus Zelf geleden heeft en door de dood heengegaan is. Ja, dat geloof ik.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Het Gesprek

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer