Inderdaad, het roer in de jeugdzorg moet om
De aankondiging van Maarten van Ooijen dat hij een publieksdebat wil beginnen over de reikwijdte van de gefinancierde jeugdzorg is niet onopgemerkt gebleven.
„Ik weet niet wat dat deze staatssecretaris bezielt!”, schreef PvdA-Kamerlid Mohandis verontwaardigd op zijn Twitterpagina. Sinds bijna de hele oppositie op 5 april een motie van wantrouwen tegen het kabinet steunde, heeft ook de ChristenUnie-bewindsman het blijkbaar bij hem verbruid.
Dat wil echter nog niet zeggen dat Van Ooijen dergelijke voorstellen niet mag doen. En daar volgt al helemaal niet uit dat de inhoud daarvan geen bespreking behoeft, want de staatssecretaris snijdt wel degelijk een belangrijk thema aan. Dat betreft grofweg de vraag hoe vraag en aanbod in de jeugdzorg zich idealiter tot elkaar moeten verhouden. Oftewel: is er voor jongeren die echt hulp nodig hebben toegang tot goede zorg? En is de nu aangeboden zorg, voor zover die uit collectieve middelen wordt gefinancierd, doelmatig en efficiënt?
Als er één iemand is die weet dat deze balans momenteel zwaar verstoord is, is het Van Ooijen zelf. Bijna een jaar geleden, om precies te zijn op 13 mei 2022, was dat namelijk de conclusie van een brief die hij toen naar de Tweede Kamer stuurde. „Het moet anders en het moet beter”, luidde de kern van de brief. Hoogste tijd dus om aan de slag te gaan.
Als vanzelf rijst dan de vraag of het starten van een publiekscampagne daarbij behulpzaam kan zijn. Het antwoord is: jazeker, beter laat dan nooit. In de brief rekende Van Ooijen al voor dat het beroep van jongeren op de jeugdzorg is gestegen van 1 op de 27 in 1997 naar ongeveer 1 op de 7 nu. Die toename zit voor een deel in de sterke groei van ambulante vormen van hulp; hulp waarvan bovendien de kwaliteit en effectiviteit vaak onduidelijk is, concludeerde Van Ooijen toen al.
Tussen de regels door viel daar al een aankondiging in te lezen van een publieksdiscussie, over de vraag of jongeren met een lichte hulpvraag niet beter geholpen zijn buiten de zorg. Bijvoorbeeld in familiekring. Of in het (kerkelijk) jeugdwerk. Het is een prima zaak dus dat die campagne er nu komt.
Maar er is meer. In zijn Kamerbrief van vorig jaar zei Van Ooijen ook toe gemeenten te hulp te komen door in de Wet op de jeugdzorg beter af te bakenen wat nog wel onder overheidshulp valt en wat niet. Én hij zou regelen dat de meest complexe hulp niet meer door gemeenten afzonderlijk, maar grootschaliger, namelijk door gemeentelijke samenwerkingsverbanden zou worden ingekocht. Per wanneer wordt dat geregeld?
Misschien moet de bewindsman het starten van de campagne hand in hand laten gaan met het naar de Kamer sturen van de beloofde wetswijzigingen. De kans dat zijn voornemens milder worden ontvangen, ook bij de PvdA, is dan reëel.