Vastbesloten is Herman van Wijngaarden als twintiger: dat ik homo ben, neem ik mee mijn graf in. Nu staat hij een paar keer per week op het podium om te praten over geloof en homoseksualiteit. Hij leidt Bijbelstudies voor homoseksuele jongeren en werd hún identificatiefiguur.
Iemand die van nature introvert is, maar volop spreekt op gemeenteavonden en scholen, jeugdwerkers en kerkenraden toerust, aan het woord komt in kranten en op de radio. En dat over een onderwerp dat hem zelf diep raakt. Het lijkt niet zo logisch, maar als je het levensverhaal van Herman van Wijngaarden (60) hoort, is dat het toch ook wel.
Toen hij vroeger zelf zijn homoseksuele gevoelens ontdekte, had hij geen voorbeelden. Tegenwoordig moet hij zichzelf vaak verdedigen. Tegenover christenen die vragen: „Waar doe je moeilijk over? God vindt het heus wel goed dat je een relatie aangaat.” Tegenover gelovigen die zeggen: „Je moet gewoon zeggen dat homoseksualiteit vreselijk fout is.” En tegenover de buitenwereld, die überhaupt niet begrijpt dat er nog mensen bestaan zoals hij. „Als dit geen roeping was, was ik er allang mee gestopt”, verzekert Van Wijngaarden op de bank in zijn woning in Driebergen.
Roeping, daar had hij in zijn studententijd nog een heel andere voorstelling bij. Als je zo vroom bent als ik, dacht hij toen, dan móét je wel predikant worden. Toch durfde hij de stap nooit te zetten. Want kon hij het predikantschap wel aan, met de depressies die hem geregeld kwelden? „Die neiging tot neerslachtigheid zit in mijn karakter. Meermaals heb ik gedacht: ik moet er niet aan denken dat ik op zo’n moment een gemeente had moeten leiden in het geloof.”
Van Wijngaarden studeerde journalistiek en theologie aan de Evangelische Hogeschool. Daar verloste directeur J.A. van Delden hem van het idee predikant te moeten worden. „Hij opende er mijn ogen voor dat ik ook wat anders kon gaan doen. Na dat gesprek liep ik kilo’s lichter de deur uit.”
Schrijven over het geloof, dát was wat hij graag wilde. Zo gebeurde: Van Wijngaarden heeft meer dan twintig boeken op zijn naam staan, waarvan een deel als eindredacteur. Bij de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond (HGJB) kwam hij binnen als eindredacteur van het jongerenblad. Inmiddels schrijft hij catechesemethodes en tiener- en jongerenprogramma’s.
Na 33 jaar bent u het nog niet zat bij de HGJB?
„Nee. Ik heb weleens om me heen gekeken. Maar bij alle advertenties dacht ik: het zóú kunnen, maar het is minder leuk dan bij de HGJB.”
Wat maakt het daar zo leuk?
„De combinatie van schrijven, jongeren en geloof. Ik blijf het een uitdaging vinden om de grote onderwerpen van het geloof zo te presenteren dat jongeren het snappen en er wat mee kunnen. Je begint bij nul, gaat nadenken, brainstormen, de Bijbel erop nazoeken. En dan schrijven, aanvullen, bijschaven, wegstrepen – tot je zegt: Dit durf ik de wereld, de kerk, in te sturen.”
Wat hebt u met jongeren?
„Vaak word ik verrast door wat zij in een Bijbelgedeelte ontdekken. Van hen leer ik meer dan van volwassenen. Ooit zat ik in mijn gemeente op een Bijbelstudiegroep voor mannen. Daar ben ik mee gestopt: de gesprekken waren voorspelbaar.”
U bent pas 60 geworden. Hoe lastig is het om feeling te blijven houden met jongeren?
„Dat valt me mee. Ik ken niet alle namen van beroemdheden uit hun wereld. Maar de manier waarop jongeren denken kan ik wel volgen. Hoe? Vooral door geïnteresseerd te zijn. Als jongeren met iets komen wat ik niet ken, zeg ik gewoon: Wat interessant, vertel daar eens wat meer over.”
Dus u zit niet op TikTok?
„Nee. Ik merk niet dat ik daarmee de boot gemist heb. Jongeren zijn vooral uit op werkelijke interesse in hun leefwereld. Ze verwachten niet dat je precies op de hoogte bent van alle trends.”
In hoeverre hebt u de vragen van jongeren de afgelopen dertig jaar zien veranderen?
„Het gezag van de Bijbel is minder vanzelfsprekend. In mijn studententijd was bij discussies de vraag: Waar staat dat? Dan moest je je visie onderbouwen met Bijbelteksten. Nu is het: Hoe voelt het? Als ik een catecheseles over homoseksualiteit geef in een gemiddelde Gereformeerde Bondsgemeente, kan het zomaar gebeuren dat een betrokken jongere zegt: Ik weet dat de Bijbel dit zegt, maar daar ben ik het niet mee eens.”
Hoe speelt u daar als jeugdwerker op in?
„In de vernieuwde editie van mijn boekje ”Oké, ik ben dus homo” heb ik wat passages toegevoegd. Tien jaar geleden ging ik ervan uit dat iedere jongere die Jezus wil volgen het gezag van de Bijbel hoog heeft staan. Nu heb ik dat expliciet gemaakt.
Bij de HGJB ligt een clubwerkprogramma over het gezag van de Bijbel dat ik nog moet aanpassen. Dat vraagt meer dan een update, eigenlijk gewoon een nieuw programma. En dat kost tijd.”
U was al jong serieus met het geloof bezig. Kreeg u dat van huis uit mee?
„Thuis gingen we altijd twee keer naar de kerk. Op de zondagsschool zaten mijn oudere broers echter niet. Een vriendje van mij ging daar wel heen en ik vroeg mijn ouders of ik ook mocht. Later ging het geloof een grotere rol spelen in ons gezin. Mijn broers dwaalden af van het geloof en daarom besloten mijn ouders dat mijn drie jongere zussen naar het Van Lodenstein College gingen in plaats van naar de algemeen christelijke school waar ik ook op zat.
Zelf worstelde ik in die tijd met het geloof, juist ook door de keuzes en kritische vragen van mijn broers. Op school was ik gewoon de gelovige jongen van de klas. Ik trok op met een groepje eenlingen die samen weer een eenheid vormden.”
Wat was u verder voor kind?
„Een beetje teruggetrokken. Ik hield erg van lezen en vond het heerlijk om uit school op m’n kamer een boek te lezen. Ik voelde me ook al jong heel verantwoordelijk. In de supermarkt van m’n ouders ging het niet altijd goed en daardoor maakte ik me aldoor druk over de vraag: moet ik niet in de winkel helpen? Door de drukte hadden mijn ouders niet veel tijd voor ons.”
Hebt u dat gemist?
„Achteraf gezien wel, maar toen wist je niet beter. Ik herinner me nog dat ik als 13-, 14-jarige een klant hielp die zei: Nu ga ik snel naar huis, want Johan komt zo van school. Ik dacht: moet je daarvoor thuis zijn dan? Raar, mijn moeder was nooit thuis. Onze ouders konden toen niet anders, maar mijn broer en zussen hebben daarin voor hun kinderen bewust andere keuzes gemaakt.”
Ontdekte u in die tijd ook: ik val op jongens?
„Op mijn dertiende had ik door dat de jongens in mijn klas iets in de meisjes zagen wat ik niet zag. Ik vond meisjes wel leuk, maar niet spannend. Tegelijk vond ik met name één jongen in de klas wel spannend. Toen begon de gedachte in me post te vatten: ik zal toch geen homo zijn? Bewust deed ik pogingen om verliefd te worden op een leuk, lief, christelijk meisje. Dat werkte niet. In vwo 5 zei ik tegen mezelf: Draai er maar niet meer omheen, je bent gewoon homo.”
Wat komt er op je af, als je die conclusie trekt?
„De vraag: hoe kom ik hiervan af? Tot mijn 29e hoopte en dacht ik dat dat kon door hard te bidden. Van m’n 13e tot m’n 17e was elke avond het belangrijkste onderwerp van mijn gebed: Zorg alstublieft dat ik geen homo word. En daarna: Zorg dat ik deze gevoelens kwijtraak. Dat was heel heftig. Als iemand ergens z’n knieën voor kapot gebeden heeft, ben ik het. Ik redeneerde consequent: als het zondig is om homo te zijn, mag ik geen homo zijn. Dan mag ik niet rusten voor ik daarvan af ben.”
U kwam er niet van af.
„Op den duur heb ik gezegd: Ik word hier knettergek van. Ik wil geen homo zijn, maar ik ben het en blijf het. Daarom besloot ik me met andere dingen bezig te houden. In die periode ontdekte ik de boeken van Martyn Lloyd-Jones. Zijn preken raakten me, brachten me dichter bij God. Uiteindelijk durfde ik van mezelf te zeggen dat ik een kind van God was. Mijn homoseksuele gevoelens bleven echter. Daaruit heb ik toen de conclusie getrokken: je kunt blijkbaar én een kind van God zijn én homoseksuele gevoelens hebben. Anders had ik het misschien wel niet overleefd.
Daarbij ontdekte ik: als de Bijbel het over homoseksualiteit heeft, gaat het over het uitleven in relaties. Dat ging niet over mij. In Mattheüs 5:28 staat: Wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft overspel gepleegd. Jezus zegt dus niet: Wie een vrouw aanziet, pleegt overspel. Dat onderscheid zie ik voor mezelf ook: ik mag best een man aanzien, hem knap en leuk vinden, maar ik mag hem niet begeren.”
Had u zelf geen voorbeelden? En hoe kwam u aan informatie in een tijd zonder internet?
„Je had het boekje ”Ik ben niet meer zo” van Johan van der Sluis. Geen homo meer zijn, dat was ook mijn ideaal. Voor opinieblad Koers werd ik ooit gevraagd organist John Propitius te interviewen. Hij was de eerste homo die zich als zodanig bekendmaakte en ervoor koos geen relatie aan te gaan. Propitius benadrukte dat homoseksuele gevoelens niet per definitie zondig zijn. Voor mezelf had ik dus ook wat aan dat interview.”
Tot uw 29e hebt u gezwegen. Waarom?
„Praten vond ik niet nodig. Ik dacht: ik kom er in m’n eentje wel uit. Niemand kon me helpen, dus wat had het voor zin om anderen ermee lastig te vallen? Dat was een grote vergissing.”
Wat maakte dat u het zwijgen doorbrak?
„Toen ik ouderling was in de hervormde gemeente van Langbroek, kwamen onafhankelijk van elkaar twee jongens in de gemeente uit de kast. De kerkenraad vond unaniem dat ik de meest geschikte persoon was om naar hen toe te gaan. Dat moment ervaarde ik alsof er een luik onder me weggetrokken werd: nu moest ik zelf ook wel openheid van zaken geven.
De zondag erna heb ik het aan m’n ouders verteld. Diezelfde middag ben ik naar een bevriende ouderling gegaan en later heb ik het de hele kerkenraad verteld. De ambtsdrager voor wie ik het meest bang was, zei: We hebben destijds gezegd dat Herman door de gemeente en mitsdien door God verkozen is, en dat blijft zo. We hebben het er daarna hooguit nog tien minuten over gehad.”
En hoe reageerden uw ouders?
„Mijn moeder zei dat ze het nooit gedacht had; mijn vader weleens. Allebei reageerden ze niet afwijzend, maar ze vonden het altijd wel lastig om erover te praten. Jaren later haalde m’n moeder een RD-artikel tevoorschijn dat ze in haar Bijbeltje had verstopt. Iemand beweerde daarin dat homoseksualiteit komt door je ouders. Erg sneu en aangrijpend dat zij jarenlang heeft geworsteld met het idee dat mijn geaardheid haar schuld was.”
In 2004 kwam u voor het eerst publiekelijk uit de kast, in een documentaire van de EO.
„Een vriend daagde me uit: Als jij er zo sterk in gelooft dat je als single homo ook een goed leven kunt leiden, moet je dat dan niet breder vertellen? Toen de EO me vroeg, ben ik eerst naar mijn toenmalige predikant, ds. W.C. Zuijderduijn, gegaan. Ik wilde het wel doen, maar alleen als hij achter me stond. Want dan zou het in de hele gemeente bekend worden.”
Daarna gaf u tal van interviews, als een van de weinige christelijke homo’s. Koos u er bewust voor om als identificatiefiguur op te treden?
„Jazeker. Vaak heb ik gedacht: had ik destijds maar iemand gehad van wie ik de kunst kon afkijken. Ik heb bijna alles in mijn eentje moeten uitvinden en dat heeft bakken energie gekost.”
Op welke manier wilt u graag een voorbeeldfiguur zijn voor christelijke lhbti’ers?
„Ik hoop dat ze door mij het leven als single in ieder geval als optie gaan beschouwen, er serieus over nadenken. Dat ze zien dat je dan niet zielig bent of gedoemd tot een ongelukkig leven. Ik ben overigens bang dat ouders of ambtsdragers me soms gebruiken als makkelijke bliksemafleider. Zo van: Kijk maar naar Herman van Wijngaarden, die doet het ook. Dat is te simpel; jongeren trappen daar niet in.”
Hoe ervaart u het om steeds weer in de belangstelling te staan over een onderwerp dat zo persoonlijk en kwetsbaar is?
„Ik zie het inmiddels als deel van mijn beroep. Vaak zeggen mensen: Wat stelt u zich kwetsbaar op. Maar ik voer zelf de regie over mijn verhaal. Ik heb ook een privéleven, dus vertel alleen dingen waarvan ik denk dat ze zinvol zijn. Omdat ik van nature introvert ben, gaat het me niet heel makkelijk af. Na een avond ben ik vaak op. En na drie of vier keer in een week ben ik het ook weleens zat.
Als voorbeeldfiguur ben je kwetsbaar en heb je een grote verantwoordelijkheid. Daarvan ben ik me goed bewust. Daarom moet ik goed voor mezelf zorgen, vooral ook in geestelijke zin. Want wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle. Soms vraag ik mensen daarom voor me te bidden.”
Wat zegt u tegen een jongere die aangeeft: Alleen blijven, dat ga ik niet volhouden?
„Ik zou verkennen hoe dat komt en vragen: Wát zie jij dan niet zitten? Als dat het alleen-zijn is, is het dan geen idee om je te richten op vriendschappen? Een mens kan niet zonder liefde, wel zonder seks. Ik zou in ieder geval niet zeggen: Het valt wel mee. Het mooiste is natuurlijk als zo’n jongere vraagt: Hoe doe jij dat dan?”
Hoe ervaart u het leven als single?
„Ik ben niet trots op mijn homo-zijn, wel op mijn single-zijn. Omdat het een Bijbelse roeping is. Jezus en Paulus geven er hoog van op. Het geeft je des te meer gelegenheid om je op God te richten. Single-zijn betekent niet zozeer dat je iets mist, maar vooral dat je een speciale roeping hebt richting God en je medemens. Mijn roeping als single is niet in de eerste plaats: geen seks hebben, maar: vriendschappen sluiten.”
U schreef vorig jaar een boekje over dat thema. Wat betekent vriendschap voor uzelf?
„Twee vrienden komen om de week op zondagavond langs. Dat doen we al 25 jaar. We delen elkaars leven, lezen een hoofdstuk uit de Bijbel en bespreken dat. Maar ik kan geen trofeeën laten zien dat ik zo goed ben in vriendschappen. Als het afhing van mijn initiatief, zou er van een ontmoeting niet zo veel terechtkomen. En als ik ergens mee zit, zal ik nog steeds niet snel een vriend bellen. Misschien ook omdat ik geleerd heb alles in mijn eentje op te lossen.”
Veel christenen zijn anders over homoseksuele relaties gaan denken. Wat doet dat met u?
„Ik kan niet zeggen dat ik daar helemaal immuun voor ben. Toch heeft die gedachte me nooit uit mijn evenwicht gebracht. In ieder geval voor mezelf niet. Ik raak er eerder sterker van overtuigd dat de Bijbel geen ruimte laat voor homoseksuele relaties dan dat ik daaraan twijfel. Maar als ik de nood van sommige homoseksuele jongeren zie, dan schiet een enkele keer wel door me heen: Moet ik dit écht blijven zeggen?
De laatste tijd ben ik al blij als jongeren tot de conclusie komen dat het voor Jezus niet voor de hand ligt dat een homo een seksuele relatie zal aangaan. Ik kan me voorstellen dat mensen zeggen: Je moet stelliger zijn en gewoon zeggen dat een homoseksuele relatie heel erg fout is. Maar dat kan en wil ik niet. Daarmee zou ik te weinig begrip tonen voor de strijd van homojongeren.
In deze tijd moet je stevig in je schoenen staan wil je ervoor kiezen geen relatie aan te gaan. Mensen vinden het belachelijk. En in reformatorische kring is weinig waardering voor single-zijn en vriendschappen. Daardoor ontbreekt de bedding om op een prettige manier ongetrouwd te blijven. Er zou echt een einde moeten komen aan de vanzelfsprekende gedachte dat iedereen trouwt. Pas wees een predikant mij er nog –terecht– op dat ik in een catecheseopdracht had gezet dat jongeren moeten bidden dat God hun de juiste man of vrouw geeft. Hij miste daarin dat ze God moeten vragen of Hij überhaupt wil dat ze een relatie aangaan. Misschien roept Hij je wel tot het single-zijn.”
Op de website van Hart van Homo’s vroeg u zich eens af: Waar zijn de homo’s die kiezen voor een celibatair leven? U vond het erg dat homoseksuele jongeren amper deze voorbeelden zien. Het komt dus erg op u aan dat dit verhaal vertelt?
„Soms voel ik me inderdaad een beetje een eenling. Maar ik ben erg blij met het boek ”Homo in de Biblebelt”, dat vorig jaar verscheen. Daarin staan meer single homo’s met naam en foto. Verschil is dat de meesten er niet de boer mee op gaan. Dat begrijp ik: je bent gauw ”de homo”. Maar het is wel belangrijk dat een jongere generatie het stokje straks van mij overneemt. Daar denken we bij Hart van Homo’s ook over na: Hoe zorgen we dat er nieuwe identificatiefiguren opstaan die dit geluid kunnen doorgeven? Ik wil er een keer mee stoppen, ben nota bene 60.”
Hoe is het leven als single vol te houden?
„Het helpt me te beseffen dat het alleen-zijn voor God een waardevolle levensbestemming is. En me niet blind te staren op iets wat ik mis. Ik had graag kinderen willen hebben. Maar het heeft geen zin om me daarop te focussen. Ik richt me op de vrijheid die ik heb en maak bewust gebruik van de voordelen die het single-zijn biedt. Toen ik bijvoorbeeld voor het eerst alleen op vakantie ging, naar Londen, had ik zin om naar een boekhandel te gaan. Dus ik heb daar heerlijk een paar uur lang rondgelopen, zonder rekening te hoeven houden met een vriend die het allang zat was.
Ik ga het single-zijn niet idealiseren, maar het is geen ramp of zieligheidsoptie. Ik mag weten dat ik een leven leid dat God helemaal zo bedoeld heeft. Een leven als roeping van Hem.”