De nederlaag van het CDA, een halvering na eerdere halveringen, past in het beeld van een partij die het spoor bijster is. Wat heeft de christendemocratie nog te bieden?
Misschien zijn we wel te praktisch: oud-premier Ruud Lubbers had in zijn nadagen een nuchtere verklaring voor wat hij, openhartig, als „een van de valkuilen van de christendemocratie” beschouwde: het verschil tussen woord en daad.
Het CDA blinkt uit in mooie, aansprekende verhalen. Nergens –nou ja: bijna nergens– kom je zo veel grote idealen tegen, verpakt in welgekozen woorden. Over een „verantwoordelijke samenleving”, over „compassie”, over „verbinden”, over „vaste waarden en nieuwe wegen”, over het „radicale midden”, over „minder ik, meer wij”. Dat is altijd al zo geweest. Lees er de geboorteakte van het CDA (1972) maar op na: bijna te mooi. Ja, christendemocraten hebben iets te vertellen. En iedereen moest het horen. Het is niet voor niets dat het Christen Democratisch Appèl geen partij maar een appèl wil zijn.
”Herbronning”
Dat soort inspirerende perspectieven steekt nogal eens schril af tegen de politieke praktijk. Tussen verkiezingen door brengen christendemocraten te vaak te weinig terecht van die hooggestemde verhalen. Soms zie je ze onder je handen verkruimeld worden. Iedereen kent wel voorbeelden, je hoeft niet zo ver terug. Na de kater beginnen christendemocraten steeds van voor af aan. Er komt een commissie die analyseert wat er mis is gegaan, er klinkt een roep om ”herbronning” en weer schrijft men op wat de christendemocratie bezielt, in even mooie woorden.
Waarschijnlijk gaat het nu weer zo. Het CDA, op 15 maart gehalveerd na eerdere halveringen, gaat ongetwijfeld de uitslag evalueren. Het resultaat is na alle eerdere ervaringen bijna voorspelbaar: opnieuw een advies om het in de ”inhoud” te zoeken. Het levert vast en zeker weer een aanstekelijk verhaal op.
Zou dát misschien het probleem zijn? Dat de christendemocratie het op papier wel weet, maar er in de praktijk niet mee uit de voeten kan? Dat de partij niet goed raad weet met zichzelf? Misschien kan het CDA nog wel uitleggen waar het voor staat. Maar waar het voor gáát, is minder duidelijk. Christendemocratische politiek dreigt te verworden tot trefwoordjes. Wat je mist is overtuigingskracht. Waar strijdt de partij eigenlijk voor? Noem vijf punten, drie is ook al genoeg. Wat ooit een kloeke, strijdbare emancipatiebeweging was, is tot een fletse bestuurderspartij verworden.
Laten we niet het verleden verheerlijken; de goeie, oude tijd bestaat niet. Maar onder Ruud Lubbers en later ook onder Jan Peter Balkenende had het CDA een helder profiel. Dat is, om geen ander woord te gebruiken, verwaterd.
Lijdelijk
De partij is al jaren van het pad af. De nederlaag van 15 maart is meer de uitkomst van een jarenlange erosie dan een speling van het grillige lot. Het is te gemakkelijk om die nederlaag te schuiven op het inderdaad weinig inspirerende leiderschap van Wopke Hoekstra.
Tien jaar geleden nam het CDA een verkeerde afslag; om onbegrijpelijke redenen keerde het niet op z’n schreden terug. Het zoekt nog steeds z’n heil op rechts. Kennelijk wacht men nog steeds op een implosie van de VVD na vertrek van Rutte. Ondertussen verloopt het tij.
Maar het gevoel van urgentie ontbreekt. Het blijft verwonderlijk hoe passief het CDA de klap heeft ondergaan. Al maanden van tevoren kon je het zien aankomen. Maar als een konijn gebiologeerd door de koplampen van de aanstormende vrachtauto vanaf het platteland is men roerloos blijven zitten. Waarom zo lijdelijk afgewacht?
Ongemak
Nog nooit heeft de christendemocratie zo slecht gescoord. Het is ook de andere helft van het land kwijtgeraakt. Tien jaar geleden trok de partij zich –ik heb nooit goed begrepen waarom– terug uit de Randstad. Het CDA wilde de ”partij van de regio’s” zijn. Het zijn die regio’s die het nu dik verloren heeft, regio’s waar het van oudsher weerklank vond.
Die terugtrekkende bewegingen duidden al op ongemak, ongemak met het christendemocratische verhaal, ongemak om het te ”vertalen”. De christendemocratie heeft al een tijdje moeite om zich verstaanbaar te maken. Net als andere klassieke politieke tradities worstelt ze met zichzelf. De christelijke traditie is haar zeggingskracht kwijt, de natuurlijke achterban staat op het punt te verdwijnen, brede volkspartijen moeten opboksen tegen partijtjes, forums en bewegingen die met grote stelligheid het absolute gelijk verkondigen, een belang, een invalshoek, een issue verabsoluteren. Nuance heeft het moeilijk in een tijdperk van polarisatie, net zo moeilijk als pleidooien voor redelijkheid en gematigdheid.
Rijke traditie
Dat is de ene helft van het verhaal. De andere helft is dat bestuurspartijen onderdeel van het probleem geworden zijn, het probleem van vertrouwen, geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de overheid. Al helemaal een partij als het CDA is zo vergroeid met alles wat in ”Den Haag” gebeurt dat het in de golf van protest en onbehagen meegezogen wordt.
Die neergang is geen natuurverschijnsel, geen onvermijdelijk bijproduct van deconfessionalisering, ontkerkelijking of ontchristelijking. Dat is een te gemakzuchtige verklaring. De christendemocratie heeft in de kern iets te bieden dat, in elk geval naar mijn idee, de moeite waard is, iets waar het land behoefte aan heeft, misschien wel meer dan ooit. De partij heeft een verhaal over perspectief, over zorg voor elkaar, over solidariteit, over rentmeesterschap, over verbinding – als politieke vertaling van wat zo mooi geloof, hoop en liefde heet. Puttend uit een rijke christelijke traditie is het CDA op z’n beste momenten er steeds weer in geslaagd dat om te munten tot een aanstekelijk, overtuigend en eigentijds programma – uiteenlopend van Lubbers’ karwei tot Balkenendes normen en waarden.
Roeping
Waarom het steeds weer mis gaat? Misschien heeft het te maken met een christendemocratische grondhouding. Mensen van het christendemocratische slag hebben iets van wat je vroeger een roeping noemde: je bent er niet voor jezelf, je moet er iets van maken. In elk geval van huis uit hebben ze allemaal iets meegekregen over een betere wereld, een wereld die er niet vanzelf komt.
Net zoals de week op zondag met een stevige preek placht te beginnen, gingen ze op maandag nuchter en praktisch aan de slag – om te doen wat gedaan moest worden. Om de volgende zondag weer, al dan niet schuldbewust, te horen hoe hoog de lat wel niet lag. Zeker protestanten leefden altijd in de schaduw van de kansel. En voor katholieken, legde Lubbers me steevast uit, was de onvolmaaktheid der dingen een extra aansporing om aan het karwei te beginnen.
Maar het ongemak wordt er niet minder om. Zou het helpen als we –ja, ik heb het over christendemocraten– de daad meer bij het woord zouden voegen? Als de partij iets minder ”praktisch” zou worden?
De auteur was campagneleider van het CDA ten tijde van premier Lubbers en lid van de Tweede Kamer. Hij begon vijftig jaar geleden als politiek journalist bij het Reformatorisch Dagblad.