Razendsnelle omslag in denken over homoseksualiteit bij ND, EO en ChristenUnie
Steeds minder Nederlandse christenen wijzen de homoseksuele praxis principieel af. Vrijgemaakten? EO? ChristenUnie? Leger des Heils? Alle lieten hun oude standpunt over dit onderwerp, en over aanverwante lhbti-thema’s, recent los. Wat verklaart de snelle omslag in hun denken?
Wie op zaterdag 23 november 2019 het Nederlands Dagblad opensloeg én enigszins thuis is in kerkelijk Nederland, knipperde best even met zijn ogen. Huh? Ja, het stond er echt. In de rubriek Huwelijksjaren, waarin regelmatig op openhartige wijze een echtpaar werd geïnterviewd over hoe ze als man en vrouw met elkaar samenleven, kwam dit keer, voor het eerst in de geschiedenis van de krant, een homostel aan het woord.
Jan-Willem Leurgans, predikant van de protestantse gemeente in Moordrecht, en zijn partner Henk Jonker, vertelden onbekommerd over hún huwelijksleven. Over de zorg voor hun pleegkinderen. En over hoe ze de taken in huis meestal verdelen. Jan-Willem: „Henk is goed in de was uitzoeken”. Henk: „Maar de vaatwasser inruimen kan Jan-Willem beter”.
Opvallend was dat het interview geen enkele kritische vraag bevatte over het feit dat twee christelijke mannen met elkaar samenleven en ook gehuwd zijn. Beschouwde de journalist dat dan als min of meer normaal? En ging de hoofdredactie van de ooit vanuit de behoudende Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) opgerichte krant ervan uit dat ook haar lezers het figureren van twee mannen in deze rubriek vanzelfsprekend zouden vinden?
Daarover straks meer. Voor dit moment volstaat de vaststelling dat de publicatie van dit interview onmiskenbaar een uiting was van een grote omslag die de achterliggende jaren plaatsvond in orthodox-protestants Nederland. Deelden tot voor kort de GKV, grote delen van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en ook behoudende stromingen onder evangelische en baptistengemeenten de ooit door de ethici prof. dr. W.H. Velema en J. Douma uitgezette lijn dat iemand wel homo of lesbienne mag zijn, maar zijn of haar geaardheid niet in praktijk mag brengen; in betrekkelijk korte tijd sloeg in deze kringen het klimaat om. Acceptatie van de homoseksuele praxis werd steeds meer gangbaar. En ook het denken over genderidentiteit verschoof opmerkelijk.
Oogstjaar
Het jaar 2022 leek in dit opzicht wel een oogstjaar. Zo publiceerden eind juni René Erwich en Almatine Leene (de eerste vrouwelijke predikant in de GKV) het boek ”Vuur dat nooit dooft”, waarin de auteurs laten merken dat zij sympathiek staan tegenover homoseksualiteit in vaste relaties en gendertransitie. In diezelfde maand schreef het Leger des Heils, in het verleden soms bekritiseerd om zijn afwijzende houding tegenover het praktiseren van homoseksualiteit, in een brief aan zijn leden dat volgens zijn huidige inzicht homoseksualiteit „niet zondig en niet afkeurenswaardig” is.
Enkele maanden eerder, in april, bevestigde de EO, waar inclusief denken al langer bon ton was, nog eens nadrukkelijk zijn attitude in dezen. Nadat artiest Sterre Koning tijdens de EO-jongerendag onverwacht een regenboogvlag van de grond pakte, daarmee zwaaide en „God houdt van iedereen, en liefde is voor iedereen” riep, nam de omroep van dit nadrukkelijk uitdragen van de lhbti-ideologie geen afstand, maar bevestigde hij juist de boodschap van de 21-jarige zangeres.
Toen kwam de maand oktober, waarin de vrijgemaakt gereformeerde hoogleraar Ad de Bruijne zijn spraakmakende boek ”Verbonden voor het leven” publiceerde. Is in zijn kerk de officiële lijn nog altijd dat het huwelijk en het seksuele samenleven zijn voorbehouden aan één man en één vrouw, in zijn studie voert De Bruijne een pleidooi voor acceptatie van duurzame homoseksuele relaties.
Nog een voorbeeld? Nou, nog één dan. In diezelfde maand maakte de ChristenUnie haar kandidatenlijst voor de Eerste Kamer bekend. Met op de derde en dus verkiesbare plaats een opvallende nieuwkomer: de rooms-katholieke Eric Holterhues. Nooit eerder kandideerde de partij, die voorheen uitstraalde dat het voor een praktiserende homoseksueel toch wel lastig was de CU geloofwaardig te vertegenwoordigen, een met een man samenlevende man.
Internet
Intrigerende vraag bij al deze ontwikkelingen is hoe het kan zijn dat in kringen waarin de homoseksuele praxis vanouds op Bijbelse gronden is afgewezen, dit denken in zo korte tijd is omgeslagen. Prof. dr. George Harinck, rector van de Theologische Universiteit Kampen | Utrecht en kenner van de neocalvinistische zuil, verbaast dit in zekere zin niet. „Neo- calvinisten hebben zich enerzijds, vooral na de Vrijmaking van 1944, sterk georganiseerd in hun eigen zuil. Anderzijds hebben zij zich ook altijd sterk geëngageerd met de cultuur. Ze stonden, in tegenstelling tot bevindelijk-gereformeerden, erg open voor de wereld om hen heen en wilden hun geloof tot uiting laten komen op alle terreinen van het leven. Die vervlechting met de moderne cultuur werd de laatste decennia nog sterker door het algemene gebruik van internet. Mede door die open houding zijn de GKV sneller veranderd dan welke kerk ook. Ja, ook in hun denken over relaties en seksualiteit. De tijden veranderen, en wij met hen.”
Datzelfde punt maakt Daniël Gillissen, adjunct-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad. „Vrijgemaakten hebben altijd midden in de samenleving willen staan. Zeker, de Bijbel heeft het voor hen voor het zeggen, maar de gedachte is ook altijd geweest dat die Bijbel tot ons spreekt in déze tijd, dat een christen zich moet blijven reformeren, en dat hij zich steeds opnieuw moet verhouden tot ontwikkelingen in wetenschap en maatschappij.”
Daar komt nog iets bij. „Als vrijgemaakten eenmaal ergens van overtuigd zijn, gaan ze er ook voor de volle honderd procent voor. Het is een actief slag van mensen. Als ze na grondige doordenking een standpunt hebben ingenomen –ook als dat eerst helemaal rechts was en nu helemaal links–, dan willen ze aan de slag. Mag iets? Oké, dan moet het ook ”all the way”. Dat zie je bijvoorbeeld ook bij vrouwen in het ambt. Zoiets bouwen ze niet eerst een beetje op, bijvoorbeeld door met diakenen te beginnen. Nee, dan is het: geen gezeur, we hebben alles doordacht, nu mag het bij alle ambten; en nu ook meteen.”
Het maken van een forse omslag werd volgens Harinck vergemakkelijkt doordat er, ook in christelijke kring, nog amper historisch wordt gedacht. „In mijn jeugd las ik boeken die niet in mijn tijd waren geschreven, maar een of twee generaties eerder. Toen ik wat ouder werd, pakte ik Bavinck, Schilder of Kuyper. Die boeken beschouwde je dan niet als gedateerd, welnee, je had het idee dat het hier om statische gegevens ging, om visies die generaties lang mee konden. Zó moest je tegen God, de kerk, de doop en de maatschappij aankijken.”
Als de hoogleraar nu om zich heen kijkt, ziet hij iets heel anders. „Christelijke boekhandels bieden vooral eigentijdse boeken aan. Vaak Amerikaans, vaak meditatief. Veel minder gericht op het vaststaande karakter van een bepaald gedachtegoed.” Dat leidt ertoe, stelt Harinck, dat velen amper weten in welke traditie ze staan. „Toen ik jong was en we een enkele keer op zondag bij familie waren die niet vrijgemaakt was, gingen we weliswaar met hen mee naar hun kerk, maar vonden we dat best ongemakkelijk; het was niet zoals bij ons. Mijn eigen kinderen, nu twintigers en dertigers, hebben dat niet. Ze kennen het verschil tussen al die denominaties niet. Ze gaan dan eens met die vriend mee naar de kerk, dan met die. Als je vraagt: Hoe heette die kerk dan?, zeggen ze: Tja, dat weet ik niet, hoor.”
Oude ideologische grenzen vervloeien, stelt de historicus vast, ook in orthodox-protestantse kring. „Meer dan vroeger hebben we de neiging te beklemtonen wat ons verenigt, niet wat ons scheidt. We ontlenen onze identiteit veel minder dan eerst aan een groep. En we gaan natuurlijk geen mensen uitsluiten, hè? We denken inclusief. We zijn niet vrijgemaakt of synodaal, maar gewoon christen. En we houden toch simpelweg van elkaar? Dat denken hangt in de lucht, ook in de kerk.”
Gillissen: „Moderne christenen willen zich nog wel onderscheiden, maar niet op uiterlijkheden, ook liever niet op zaken die niet mogen, maar op hoe zij omgaan met medemensen. Hebben zij oog voor anderen, die wellicht heftige dingen meemaakten? Dat vragen zij zich af. Je ziet dat terugkomen in hun inzet voor vluchtelingen. Maar dus ook in hun empathie voor homo’s, transgenders, enzovoort.”
Wat de verandering in de ND-lezerskring verder bevorderde, is „het uit de kast komen van allerlei mensen in jouw directe omgeving”, denkt de journalist. „Iedereen kent in zijn kerk of familiekring wel enkele personen die op zeker moment openlijk zeiden: „Dit is hoe ik ben, ik ben homo.” Of: „Ik ben transseksueel en ik kan dat niet veranderen.” Dat heeft enorme impact. Mensen vinden het heel ingewikkeld om tegen zo iemand te zeggen: Jij kunt dus geen relatie aangaan. Laat staan dat iemand zou zeggen: Wij willen niets meer met jou te maken hebben, want jij leeft in zonde. Aan die dingen zie je dat er bij velen basaal sprake is van een grote mate van acceptatie.”
Te laat
Dat het proces van het steeds meer aanvaarden van homoseksuele relaties en transgenders die daadwerkelijk in transitie gaan, in orthodox-protestantse kring gestimuleerd zou zijn door theologen, gelooft Gillissen niet. „Tegen Ad de Bruijne heb ik gezegd: Met jouw boek ben je eigenlijk tien jaar te laat. Nu nog een pleidooi voeren om voor homo’s met een vaste relatie een aparte kerkelijke zegen te creëren? Dat gaat ’m echt niet meer worden, of op zijn best als tussenstap. Het denken en de praktijk op het grondvlak zijn al zoveel verder ontwikkeld, dat ik er niets van geloof dat zo’n derde weg nog gaat werken.”
Dat zijn eigen krant, het ND, de ontwikkeling bevorderd zou hebben, ziet de adjunct-hoofdredacteur evenmin. „Bij het openstellen van de vrijgemaakte zuil, begin jaren negentig, heeft het ND inderdaad vooropgelopen. Maar in deze kwestie niet. Zeker, we hebben er drie jaar geleden bewust voor gekozen in de rubriek Huwelijksjaren een homostel te interviewen. Niet om als krant iets te pushen, maar omdat wij het als onze roeping zien eerlijk verslag te doen van de werkelijkheid. Die werkelijkheid is dat er onder onze lezers ook samenwonende homoseksuelen zijn. Ook zij moeten zich in onze krant kunnen herkennen. En wij willen hen niet alleen aan het woord laten als homoseksualiteit in problematiserende zin aan de orde komt, alsof ze alleen dan iets mogen zeggen, maar hen ook interviewen over gewone dingen van het leven.”
Op het interview in 2019 kreeg het ND van lezers „wel wat kritiek”, maar van een „hausse aan mailtjes of telefoontjes” was geen sprake, zegt Gillissen. „Af en toe hebben we verhalen die er uitschieten, waar we wat meer reacties op krijgen dan anders. In die categorie zat het.”
Ook Harinck zag bij de omslag in denken in orthodox-protestantse kring inzake homoseksualiteit en gender de theologen niet direct voorop gaan. „Nee, zeker niet. Predikanten staan niet meer op een voetstuk. Als het om homoseksualiteit gaat, vinden mensen de theologische kant ervan meestal maar vermoeiend. Ik hoor niet vaak een theologisch argument als het om deze thematiek gaat.”
Hoofdschuddend
Dus de beweging komt, zowel bij vrijgemaakten als bij evangelischen en baptisten, vooral of net zo goed vanaf het grondvlak? „Ja”, zegt Harinck, „al moet ik er wel bij zeggen dat als je zondags na de dienst op het kerkplein wat staat na te praten, je toch bij heel wat mensen een houding proeft van: Moet dit nu echt allemaal? Er is behalve een kleine groep echte verontrusten zeker ook een flinke groep die de ontwikkelingen wat hoofdschuddend aanziet. Die niet in verzet komt, maar die wel ongemak ervaart. Zo van: Gender? Dat houd ik liever buiten de deur. Homoseksuele relaties? Eigenlijk hoort dat toch niet. Zonder dat ze voor die visie meteen heldere theologische argumenten paraat hebben.”
Serie Snelle omslag
Dit is het eerste deel in een tweeluik over de snelle omslag in denken rond lhbti die zich de afgelopen jaren voltrok in grote delen van protestants Nederland