Een tijd van oorlog: over pacifisten, opportunisten en vreedzamen
De rechtvaardiging van oorlogsgeweld ligt in de ongerechtigheid van de tegenpartij en het belang van vrede, aldus bijvoorbeeld Augustinus. Maar als een oorlog dan soms gerechtvaardigd of zelfs noodzakelijk is, wanneer is dat dan?
Kort na de Russische inval zat ik aan tafel met een Oekraïens echtpaar dat net was gevlucht. Devote, baptistische christenen. Ze waren opgevangen door familie. Ze vertelden iets over hun ervaringen en overwegingen. Later realiseerde ik me dat ze niet primair waren gevlucht voor bommen en Russen, maar voor de dienstplicht.
De man en zijn zonen zouden opgeroepen worden om bij te dragen aan de strijd tegen de Russen. Ze meenden dat ze dat niet mochten doen en namen uit een relatief veilig deel van Oekraïne de wijk naar het buitenland. Naast hun kritiek op de ”slechte” regering in Oekraïne beriepen ze zich op het christelijk geloof, dat geweld, en politiek in het algemeen, zou afwijzen. Ze zijn pacifist en voegen zich daarmee in een oude traditie die ook onder christenen opgang heeft gemaakt.
Pacifisme
Christelijke pacifisten beroepen zich vaak op het Nieuwe Testament. Bijvoorbeeld omdat Christus vredestichters zalig sprak en Zijn discipelen voorhield hun vijanden lief te hebben. Veel vroegchristelijke auteurs wezen oorlogsvoering af, of ten minste de deelname van christenen daaraan. In allerlei christelijke groeperingen komen ook tegenwoordig pacifisten voor en voor sommige is het pacifisme een belangrijk leerstuk.
Ondanks mijn sympathie voor dit Oekraïense echtpaar riep hun pacifisme ook vragen op. Wie lijkt er het meest op de vredestichter die door Jezus ”zalig” genoemd wordt? Een gewapende militair of een activist met een spandoek over ”peace”? De wat onhandige kantoorklerk die zich in een camouflagepak gehesen heeft en voor het eerst een geweer vasthoudt of de vriendelijke vluchteling die via een vertaalapp vraagt hoe hij hier een uitkering en een woning kan krijgen?
Als deze oorlog ooit ten einde loopt, zal die vermoedelijk meer te danken zijn aan die kantoorklerk dan aan die vluchteling. Wellicht blijkt je trouw aan het woord van Christus uit het toekeren van je linkerwang wanneer je op de rechter geslagen wordt. Maar blijkt die ook uit het je geweldloos afwenden wanneer de nazi’s voor je Joodse buren komen? De Stolpersteine in veel Europese steden doen dat wegkijken struikelen.
Daarnaast kan men cynisch worden van de constatering dat de keuzes van de pacifisten samenvallen met die van de opportunisten. Hun geloof verhindert hun om hun eigen leven en dat van anderen met wapens te verdedigen. Maar kennelijk niet om als eersten te vluchten naar landen die hen gratis van een levensstandaard voorzien, terwijl anderen hun huis en land verdedigen.
Lastig is de vraag of je een ”vredestichter” bent als je een onrechtvaardige vrede tot stand brengt. Sommige realisten en pacifisten vinden elkaar in de bereidheid om delen van (met name andermans) land op te geven in de hoop dat zo vrede hersteld kan worden en de schade beperkt blijft. Maar er kan vrede gesticht worden die met onderdrukking en onvrijheid gepaard gaat. Er schijnt vrede te zijn in Noord-Korea. Als Oekraïne zich aan Rusland overgeeft, is er vast ook vrede, zij het voor velen de vrede van een massagraf. Dictators brengen vaker vrede tot stand dan pacifisten, maar zijn niet de ”vreedzamen” die in de Bergrede ”kinderen Gods” heten. Pacifisten weigeren in zekere zin te aanvaarden dat we buiten de Hof van Eden leven.
Rechtvaardigheid
Vrijwel elke generatie wordt met grote vragen over oorlog en geweld geconfronteerd, omdat vrede vaak vervluchtigt. Ik zag eens in een Frans tijdschrift een overzicht van de oorlogen in de 20e eeuw, wereldwijd. Slechts voor een paar jaar in het eerste decennium was er geen oorlog geregistreerd. Alleen dat kan al volstaan om pacifist te willen zijn. En toch zijn of waren er bij mijn weten betrekkelijk weinig absolute pacifisten: mensen die geweldgebruik in alle gevallen afwijzen. Zelfs iemand als Erasmus, die zich krachtig verzet tegen allerlei verontschuldigingen om oorlog te voeren, en meent dat vaak „een onrechtvaardige vrede veel verkieslijker is dan een gerechtvaardigde oorlog”, lijkt een noodzakelijke oorlog voor mogelijk te houden.
Iemand die zich omwille van de vrede tegen sommige, maar niet alle oorlogen keert, hanteert kennelijk normen voor gerechtvaardigd geweldgebruik. Het lijkt misschien vreemd om morele kaders mogelijk te achten voor zo’n afschuwelijke praktijk. Er is echter een oude, mede in het christendom ontwikkelde denktraditie die een middenweg zoekt tussen pacifisme en dit het soort realisme, dat moraliteit hooguit dienstbaar laat zijn aan het verwerven en behouden van macht.
Deze traditie is fundamenteel geweest in de ontwikkeling van het humanitair oorlogsrecht en relevant internationaal recht. Ze biedt nog steeds een moreel kader voor ethische afwegingen in militaire contexten.
Er zijn op verschillende manieren criteria geformuleerd voor wat een rechtvaardige oorlog zou zijn. Voordat men tot inzet van geweld besluit (het zogenoemde ”ius ad bellum”) moet men nagaan of er sprake is van (1) een juiste reden, (2) een besluit door een legitieme autoriteit, (3) een juiste intentie, (4) proportionaliteit van doel en middel, (5) militaire inzet als laatste redmiddel en (6) een redelijke verwachting van langdurige vrede – anders is het louter een verspilling van mensenlevens (en goederen). De gedachte is dat een oorlog alleen gerechtvaardigd kan zijn als aan deze voorwaarden voldaan is.
Afvinken
Zo’n opsomming kan de indruk wekken dat dit een lijstje met voorwaarden is die afgevinkt moeten worden alvorens men ten strijde mag trekken. Dat is niet het geval, alleen al omdat er over de precieze uitwerking en toepassing van deze criteria veel debat mogelijk en ook nodig is. Een voorbeeld. Zelfverdediging (als land), zoals nu door Oekraïne, en terugwinnen van gestolen goed gelden als onomstreden voorbeelden van een juiste reden tot geweldgebruik. Velen rekenen een (op handen zijnde) genocide ook daartoe. Maar hoe zit dat met preventieve oorlogen, zoals de invasie door de VS in Irak, in 2003?
Naast een moreel kader voor het besluiten tot oorlog is er in de traditie van de rechtvaardige oorloog ook gezocht naar de mogelijkheid van moreel juist handelen in een oorlog (”ius in bello”). Twee belangrijke principes hier zijn die van (1) proportionaliteit (niet meer geweld gebruiken dan nodig is om het legitieme doel te bereiken) en (2) het onderscheid tussen combattanten en non-combattanten. Combattanten zijn gewapende militairen. Burgers en krijgsgevangenen gelden als non-combattanten.
Dit is een essentieel, maar ook lastig onderscheid. Er is, zo wordt wel betoogd, verschil tussen enerzijds een voorzien maar onbedoeld gevolg en anderzijds een voorzien en bedoeld gevolg. Dit wordt wel het ”principe van het dubbele effect” genoemd. Een belangrijke wapenfabriek bombarderen, zoals Nederland deed in Hawija (Irak), in 2015, kan onder voorwaarden gerechtvaardigd zijn, ook als men voorziet maar niet beoogt dat er burgerslachtoffers gaan vallen. Het enkele feit dat er burgerslachtoffers zijn gevallen, maakt een oorlogshandeling nog niet onrechtvaardig. Dit principe en de precieze invulling ervan zijn omstreden.
Een andere moeilijke vraag in deze traditie betreft de verantwoordelijkheid van individuen. Tegenwoordig wordt vaak gezegd dat de politiek besluit over de inzet van het leger, en dus over het ”ius ad bellum”, en de individuele militair slechts verantwoordelijk is voor het ”ius in bello”. Maar mag je als militair moreel gezien vechten in een oorlog die volgens jou onrechtvaardig is? Moet een Russische stratenmaker die de opdracht krijgt zich te melden bij de dichtstbijzijnde kazerne zich afvragen of hij met te vechten in Oekraïne de goede zaak dient? Zouden we willen dat onze militairen in voorkomende gevallen persoonlijk deze afweging maken?
Recent kwam er meer aandacht voor de fase na een oorlog. Hierbij kan men denken aan voorwaarden voor een rechtvaardige vrede, mogelijk compensatie en veiligheidsgaranties voor de toekomst. Dit sluit aan bij de basisgedachte die de bandbreedte bepaalt van de diversiteit aan opvattingen binnen de traditie van de rechtvaardige oorlog, namelijk dat men soms een oorlog moet voeren omwille van de vrede en dat een dergelijke oorlog immoreel noch amoreel hoeft te zijn.
Riskant
Een theorie die oorlogsgeweld kan rechtvaardigen, is riskant. Niet zozeer vanwege evident misplaatste zelfrechtvaardigingen die zich op elementen ervan lijken te beroepen. Denk hierbij aan Poetins betoog dat de ”speciale militaire operatie” een rechtvaardige reden had omdat men Oekraïners moest bevrijden van de nazi’s of van satanisten.
Een theorie van rechtvaardige oorlog is vooral riskant omdat het de betrokken partijen eerder in zwart en wit afschildert dan in zwart en grijs. De strijd voor het goede en tegen het kwade rechtvaardigt al snel geweld. Wijsheid in de toepassing van deze theorie en terughoudendheid in de inzet van geweld kunnen daardoor in de verdrukking komen. Daarnaast: wie aan de goede kant staat, lijkt zelf ook best wel goed. Maar als je het kwaad van de andere zijde verwacht, zie je het in eigen gelederen al snel over het hoofd of door de vingers. Een beroep op de theorie van de rechtvaardige oorlog kan zo verworden tot een soort legitimering van een geweldspraktijk die zich aan de strenge normen van deze theorie slechts beperkt gebonden weet.
Een ander risico is dat het nobele doel van rechtvaardigheid en de te billijken algemeenheid van haar principes ruimte laten aan een naïviteit die haar ogen sluit voor de kluwen van belangen in een conflict. Belangen van supranationale organisaties, zoals de EU, die ook deze crisis aangrijpt voor meer integratie. Belangen van individuele staten, zoals de herpositionering van de VS op het wereldtoneel. Belangen van individuele politici, voor wie een klinkende overwinning aantrekkelijker is dan een moeizaam compromis. Belangen van bedrijven, zoals wapenleveranciers.
Toch biedt deze theorie behulpzame elementen voor morele reflectie. Een actueel punt betreft de ethische risico’s van participatie in militaire bondgenootschappen. Dat is een duizenden jaren oud fenomeen, waar in ieder geval Nederland niet buiten kan. Maar het wordt met het spreken over de verdere ”integratie” van de Nederlandse krijgsmacht in de Duitse en een EU-gerelateerde krijgsmacht alleen maar méér actueel.
Juist het denken over een rechtvaardige oorlog brengt deze ethische risico’s aan het licht. Twee voorbeelden. Een bondgenootschap versterkt het risico dat andere dan juiste redenen en intenties deelname aan oorlogsinzet gaan bepalen. Men kan bijvoorbeeld betwijfelen of ”trans-Atlantische belangen” terecht zo zwaar mochten wegen in onze betrokkenheid bij de Irakoorlog in 2003. Bovendien komt de vereiste van een legitieme autoriteit in het gedrang. Als het niet meer uitmaakt of een militair een Duits of Nederlands vlaggetje op de mouw heeft (dat stelde minister Ollongren onlangs) is de verantwoordelijkheid voor de inzet vervaagd.
Vrede
Een oorlog zegt ook iets over je ziel. Ook wie de zijde van de rechtvaardigheid kiest, lijdt schade aan zijn ziel als hij niet onder de oorlog lijdt, aldus Augustinus. Voor de pacifist is een oorlog eigenlijk een vermijdbare zaak, maar dat lijkt te oppervlakkig gepeild. Er is meer nodig dan onze geweldloosheid. De oude profeten Jesaja en Micha spraken over een wenteling van de werkelijkheid, waarin de Vredevorst rechtvaardig oordeelt en eeuwige vrede zal heersen. Ik luisterde naar het Oekraïense echtpaar. De vervulling van die profetieën klonk nog ver weg.
Dr. W.T.C. Bisschop is universitair docent militaire ethiek aan de Nederlandse Defensie Academie. De volledige versie van dit artikel verscheen eerder in tijdschrift Wapenveld.