Nu de Nederlandse vertaling van de biografie van Jonathan Edwards door Iain Murray voor mij ligt, komt de eerste leeservaring van dit boek weer naar boven. We waren op de Leicester-conferentie geweest, waar dit boek in 1987 was gepresenteerd.
Ik herinner mij dat ik op de veerboot terug naar Nederland met rode oortjes deze biografie verslond. Wat een wereld ging er voor mij open.
Ik had preken van Edwards gelezen en was daar diep van onder de indruk. Vooral van de manier waarop hij Gods heiligheid en soevereiniteit centraal stelde. En dan zijn verslag over de opwekking in Northampton en omgeving. Wat een hoop voor de kerk in tijden van verval. En dan nu een biografie van de man achter deze boodschap. Het kon niet op.
Inmiddels zijn we meer dan 35 jaar verder. Toen stonden we aan het begin van een Edwards-reveil dat nog steeds niet is uitgedoofd. Edwards blijft boeien. Wereldwijd zijn er tien academische onderzoekscentra die zich verdiepen in zijn boodschap. Zijn geschriften worden ook gelezen door eenvoudige gemeenteleden. Ook in Nederland blijkt er belangstelling voor zijn vroomheid en radicaliteit, geestelijk inzicht en theologische diepgang te zijn. Daarom is de vertaling van deze biografie een mooie mijlpaal.
Iain Murray schreef deze biografie omdat hij niet tevreden was met de biografieën die er destijds waren. Deze waren veelal vanuit een liberaal theologisch perspectief geschreven zonder geestelijke affiniteit met Edwards. Murray voorzag in deze leemte. Hij wilde in geestelijke verbondenheid met Edwards geheel recht doen aan de historische gegevens en de stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek. Daarin is hij wonderwel geslaagd. En dat geeft zijn biografie ook in het derde decennium zeggingskracht.
Inmiddels is er in 2003 een wetenschappelijke biografie over Edwards verschenen van de hand van George M. Marsden. Dit boek geeft bredere overzichten en achtergronden, maar het is niet zo congeniaal met Edwards als het boek van Murray. Dat is de reden dat Jan Zeeman na andere vertalingen van Edwards’ werk zijn oog liet vallen op de biografie van Murray.
Zo worden we in onze eigen taal meegenomen in het (geestelijk) leven van Jonathan Edwards. We maken hem mee als jongere met geestelijke indrukken, waarvan hij later zegt dat het nog niet de doorbraak van Gods Geest in zijn hart was. We zijn als het ware ook getuige van deze doorbraak als de heerlijkheid van God de ziel van de jonge Jonathan vervult. Zowel de Bijbel als de schepping krijgt een andere aanblik voor hem. Hij spreekt nadrukkelijk over een ”new sense”, die zo kenmerkend is voor zijn latere prediking en theologie.
Katalysator
Edwards wordt aanvankelijk geroepen om in de voetsporen van zijn grootvader Stoddard te treden. De eerste zeven jaren leek het alsof Edwards op rotsen moest ploegen, maar in de jaren 1734-1735 vindt er een krachtige opleving in de gemeente van Northampton plaats. Edwards schreef daar een uitvoerige brief over, die later werd uitgegeven als een boek. Dit boek diende weer als een katalysator voor de Great Awakening, zoals deze zich (vooral) voltrok in de Engelssprekende wereld, met uitlopers naar Nederland.
In de tijd van de Great Awakening zijn de theologische kwaliteiten van Edwards nodig om te onderscheiden waar het op aankomt. Zoals in alle bevindelijkheid, was er ook toen de neiging om door te slaan naar het gevoelsmatige. James Davenport zag emoties als kenmerk van het werk van de Geest. Hij kon ook gemakkelijk oordelen over voorgangers die de Geest zouden missen. Om deze ontsporingen kwam er ook heftige kritiek op de opwekking en zagen geestelijk leiders niets van Gods Geest. Op het hoogtepunt van de Great Awakening belegde Charles Chauncy in Boston een bidstond om een geestelijke opwekking…
Edwards heeft in dit debat veel betekend. Hij liet zien dat geestelijk leven niet volmaakt hoeft te zijn om waar te zijn. Bovendien onderscheidde hij tussen de verschijnselen die psychologisch en die Geest-elijk waren. Treffend is zijn opmerking dat één extreme voorstander van opwekking weleens gevaarlijker voor Gods werk kan zijn dan honderd publieke tegenstanders.
We lezen zo veel meer. Over de diepe godsvrucht van zijn vrouw Sarah, over de losmaking uit zijn gemeente omdat Edwards de avondmaalsopvatting van zijn grootvader niet langer mee kon maken, over zijn werk onder de indianen in Stockbridge, over zijn beroep naar Princeton om het seminarium als rector te leiden, en over zijn plotselinge sterven wegens een inenting tegen de pokken.
Hartelijk aanbevolen. Ik hoop dat lezers op dezelfde manier in deze rijke geschiedenis worden getrokken als ik in 1987. Misschien dat een opmerking van Lloyd-Jones ons stimuleert: „Opwekkingen zijn vaak begonnen door mensen die boeken lazen zoals de twee delen van Edwards’ werken.”