Anke Plange-van Well voelt zich wereldburger van de wereldwijde christelijke kerk
Stap voor stap ontwikkelde Anke van Well zich tot wereldburger. Van Breda naar Wageningen, naar Papoea en Madagaskar. Van ZGG naar Prisma en Wycliffe Bijbelvertalers, waar zij nu leidinggeeft aan de afdeling buitenlandse programma’s. Het sproetige, spontane meisje kreeg een wereldwijde focus. En een open hart voor wat christelijk is.
Minstens viermaal per jaar pakt Anke Plange-van Well (50) haar koffers en bereist ze de wereld. Om vervolgens terug te keren naar de hoekwoning in een Houtense Vinex-wijk. Bijna verontschuldigend beaamt ze dat het verschil soms wel groot is. „Maar hier heb ik ook een prachtige taak: de zorg voor mijn man en onze twee kinderen. De toekomst is onduidelijk, zeker. Maar ik hoop dat God ons nog eens elders op de wereld een taak en een plek geeft waar we ook dienstbaar kunnen zijn. Waar, dat maakt niet uit. Hoewel, de geluiden, de geuren, de warmte van Afrika blijven altijd in mijn hoofd hangen. Ze geven steeds een gevoel van thuiskomen.”
Waar ligt het begin van uw levensverhaal?
„In het Brabantse Breda. Mijn vader en moeder ontmoetten elkaar tijdens een technische opleiding bij het kadaster. Vader bleef het kadaster én mijn moeder trouw. Moeder koos na mijn geboorte voor het gezin, dat zich nog zou uitbreiden met twee jongens. Het was een veilig nest, met een sterke band aan de plaatselijke gereformeerde gemeente, een kleine groep van zo’n zeventig mensen. Wilden activiteiten door kunnen gaan, dan moest iedereen meedoen. Dat was aan mij wel besteed. Ik was enthousiast, overal voor in, impulsief en een beetje onbegrensd. Dat is nooit helemaal overgegaan.
Op mijn 17e lag de weg naar de universiteit voor me open. Het werd een studie huishoud- en consumentenwetenschappen in Wageningen. Tabelletjes, grafieken, statistieken, de technische kant van productvergelijking: het leek me prachtig. Maar al snel ben ik meer de kant van voorlichtingskunde opgegaan; iets minder cijfers, wat meer menselijk.”
Erg jong voor een meisje om het ouderlijk huis te verlaten!
„Het was zeker wennen, niet het minst voor mijn ouders. Ik was de oudste en een meisje. Ik kwam in huis bij christelijke studenten, werd lid van een christelijke studentenvereniging. Dat hielp. Wat me ook beïnvloedde, was het internationale karakter van Wageningen Universiteit. Veel studenten, vooral christelijke, dachten na over zending, over ontwikkelingswerk. Ook over de vraag wie je zelf bent, wat je eigen taak of zelfs roeping is en wat dat betekent voor je toekomst.
Tijdens de studie hoorde een buitenlandstage tot de mogelijkheden. Een ouderling uit de Bredase gemeente opperde om bij de Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) aan te kloppen. Ik was koud 20 toen ik met een pittige onderzoeksopdracht vertrok naar Irian Jaya, het huidige Papoea. Ik moest uitzoeken hoe traditionele medicijnmannen daar omgingen met ziekte, gezondheid en dood. Is ziekte gevolg van een vloek, of van verstoring in relaties? Gebruiken ze ook medicijnen, zo ja, welke? En hoe zou het medisch zendingswerk daarop kunnen inspelen?”
Hoe viel die eerste kennismaking met een ontwikkelingsland?
„Al eerder was ik voor familiebezoek in Zambia. In Papoea was ik te gast bij Alie Buijert in het afgelegen Nipsan, waar je nauw samenleefde met de plaatselijke bevolking. Je bent ook nieuwsgierig en wilt begrijpen waarom ze leven zoals ze doen. Zo heel anders dan je zelf gewend was. Tegelijk zie je de overeenkomsten. We zijn allemaal mensen, met dezelfde basisbehoeften. Ieder z’n eigen zorgen en uitdagingen. Maar ook hoe iedereen hetzelfde nodig heeft: redding door Jezus Christus. Tot op de dag van vandaag zie je die verbindende factor in de wereldwijde kerk.
Het viel me in Papoea vooral op hoe het christelijke denken het dagelijks leven beïnvloedde. Leer en leven vloeiden ineen. Dat gold de jonge kerk, maar ook de mensen van het zendingsteam. Zij leerden mij zien dat de Bijbel richting aangeeft maar dat het er uiteindelijk om gaat dat je wat je in de Bijbel leest ook in de praktijk brengt. Wie is de Heere God voor jou en wat betekent dat voor je dagelijks leven? En voor de mensen om je heen?”
Wat waren verder lessen die u mee terugnam naar Nederland?
„Lang leefde ik met de gedachte dat bekeerde mensen –zeker zendelingen en predikanten– heilige mensen zijn. De afstand tussen mij en hen was oneindig groot. Maar het zijn ook mensen; zoekende, soms worstelende mensen. Het verkleinde voor mij de afstand tot de zending. Veel meer nog ervoer ik dat het Evangelie mij gegrepen had. Zonder dat mezelf te durven bekennen.
Ik studeerde nog volop en kreeg enkele vriendinnen met wie ik naar Bijbelstudieweekenden ging of Jeugdbondconferenties en andere activiteiten rond de Bijbel bezocht. Met één vriendin heb ik heel veel brieven gewisseld. Zij mocht belijden dat ze de Heere Jezus had leren kennen. Ik niet, en ik was heel jaloers. Een andere vriendin kwam regelmatig bij me. Samen zaten we voor een oud kacheltje en bestudeerden de Bijbel. Langzaam veranderde mijn leven. Waar goed over Christus werd gesproken, daar wilde ik bij zijn. Ik kon er zo blij van worden. Maar als men mij de cruciale vraag stelde Wie de Heere Jezus voor mij was, dan durfde ik daar geen antwoord op geven. Het was te mooi, te groot en te ver voor mij. In preken hoorde ik over die Parel van grote waarde. Hij schitterde, maar ik kon er niet bij.
Tot ik een preek hoorde over de bekende tekst uit Openbaring 3: „Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen…” Ik had die deurknop nooit weten te vinden. En heel kinderlijk bad ik de Heere of Hij door het raam wilde komen. Ik mocht onder die preek ervaren dat Híj de deur opende en er ook voor mij wilde zijn. Terwijl ik het niet kon pakken, omdat Hij te groot was. Dat ik Hem mocht dienen en volgen, ondanks al mijn tekortkomingen.”
Was het een kantelpunt in uw leven?
„Ik zie niet veel kantelpunten, wel veranderingen van richting. ”Niet voor mij” werd ”ook voor mij”. Een zekerheid? Meer een eenvoudige vaststelling. Ik weet nog van een preek over de eeuwige heerlijkheid; altijd bij Hem te zijn. Dat brak mijn hart open: dat wilde ik. Niet langer niet bij Hem zijn. Alles draait toch om het bij Hem zijn? Het werd mijn uiteindelijke drijfveer. Bij Hem te horen, van Hem te zijn, bij Hem te zijn waar Hij alles en in allen is.”
Baande dat de weg naar de zending?
„Eerder, bij mijn vertrek uit Papoea na mijn stage, vroeg ds. Sabonwarek Wandik: „Kom je terug?” Die vraag was ik nooit kwijtgeraakt. Nu dacht ik: ik móét terug! Ik belde ZGG en stelde mij beschikbaar. Ze zeiden niet dat ik kon komen. Maar er was een open vacature, waar nog niemand op gereageerd had. „We zullen opnieuw adverteren”, werd gezegd, „en dan moet je maar zien of je je geroepen voelt te solliciteren.” Dat was spannend, want ik vond en vind het moeilijk om heel persoonlijke dingen onder woorden te brengen. Maar goed, ik kreeg een telefoontje van ZGG dat zij „geen vrijmoedigheid hadden mij niet aan te nemen”.”
Er zijn ontmoetingen in je leven die onvergetelijk zijn. Kunt u er één noemen?
„Lastig, ik heb veel bijzondere mensen ontmoet. Ik noemde Sabonwarek Wandik met zijn vraag of ik terugkwam. Misschien vroeg Wandik het wel aan iedere bezoeker of stagiaire. Als een algemene opmerking. Maar ik ervaarde het als een heel persoonlijke vraag. Jij, kom jij terug?
Na mijn periode bij ZGG vertrok ik in 2004 voor ruim twee jaar naar het Oost-Afrikaanse Madagaskar. Daar werkte ik voor de christelijke noodhulporganisatie Medair, die mensen van allerlei achtergrond benoemde. Voor mijn werk bezocht ik die medewerkers en logeerde dan vaak bij hen. Zo ook bij een jonge vrouw die een heel eenvoudig huisje bewoonde. Elektriciteit was er niet. We zaten bij kaarslicht te praten. Op een gegeven moment pakte ze een Bijbel en een leesrooster. „Dit doe ik elke avond”, zei ze. „Dat is voor mij heel belangrijk. Ik woon hier als alleenstaande vrouw in het dorp en er is hier weinig vertier. Regelmatig kloppen er mannen bij mij aan de deur die iets met me willen. Dat Bijbellezen behoedt mij, en houdt me bij de Bijbel. Ik kan niet zonder Hem, want dan kan ik hier niet wonen en niet werken.” Ik vergat het nooit; God heeft Zijn kinderen ook waar ik ze niet verwacht.”
Wat waren kruispunten in uw leven?
„Ik zie vooral Gods leiding in alle dingen. Ik vind het nog altijd bijzonder hoe mijn verschillende werkkringen míj vonden. Ik spreek ook niet van een veranderde roeping; die bleef altijd gelijk. Hoewel ik geen zendeling, evangelist of Bijbelvertaler ben en mij vooral bezighield met waterprojecten, hygiëne en voorlichting en nu als manager programma’s aanstuur. Mijn levensdoel is de verspreiding van het Woord, het Evangelie. In Madagaskar hield ik me vooral bezig met schoon water en sanitatie. Maar ik zag het bijgeloof en de waarde die mensen hechtten aan de traditionele religie. Hoe ze rondliepen met amuletten om zich tegen ziekten en onheil te beschermen. Of de rituelen rond het sterven. Mensen kregen een prachtig graf, veel mooier dan het huis waarin ze woonden. Er was zo veel vermenging van allerlei godsdiensten, ook onder kerkmensen. Dan verzuchtte ik: „Mensen, jullie hebben niet in de eerste plaats wc’s nodig, maar de Heere Jezus!”
Trouwens, ook dat was Madagaskar: ik kon daar zo blij worden van groepjes jongeren uit de lutherse kerk in ons dorp die op paasmorgen om halfvier zingend langs de huizen gingen. ”Velona ny Jesosy!”, Jezus leeft, Hij is opgestaan! Daar gaat het om. Dat is wat mensen echt gelukkig maakt, daarmee komen mensen werkelijk tot hun bestemming.
In Papoea was het leven veel meer ingericht rond Gods Woord. Ook daar werkte ik aan waterprojecten. Maar ’s morgens gingen we eerst naar de kerk. Daar heb ik het missionair bewustzijn ingegoten gekregen. Nadenken over de kern van het leven en het hele leven proberen te bedden in het Woord.”
Welk boek heeft uw leven beïnvloed?
„Ik heb altijd graag en veel gelezen. Bijbelse boeken, levensverhalen, zendingsverhalen, romans, boeken over reizen, landen en culturen. Moet ik er toch één noemen, dan is dat ”Het normale christelijke leven” van Watchman Nee. Ik ben geen theoloog, maar wat mij daarin aansprak waren vooral de kosten en de vreugden van het dienen van de Heere.
Ook literatuur als de ”Max Havelaar” van Multatuli of recenter ”Afrika is geen land” van Dipo Faloyin hebben mij beïnvloed. En politieke verhalen over recht en onrecht. Maar het meest hebben mijn reizen indrukken achtergelaten en mij gevormd. Ik reis nog steeds vier keer per jaar naar allerlei landen. Dan kom je weer van alles tegen, en de boeken die je leest kleuren je plaatje verder in. Of misschien is het andersom.”
U droeg ook voor Prisma en Wycliffe in veel landen bij aan de verspreiding van het Evangelie. Valt er een accolade te slaan om Breda en, willekeurig, Congo?
„Ten diepste voel ik me nog steeds het Bredase meisje. Het is ook niet zo dat je de ene jas verruilt voor een andere. Je draagt je oude situatie altijd bij je, maar er komen ervaringen bij, die je blik verbreden. Weinig mensen zullen na hun jeugd stilstaan in hun ontwikkeling. In mijn situatie kun je letterlijk zeggen dat stapsgewijs mijn wereld steeds groter werd. Je ontdekt dat er veel te leren valt van die veelkleurige wereldwijde christelijke kerk. Met name bij Wycliffe, in het contact met kerkleiders in de landen waar we actief zijn, realiseer ik me steeds meer dat we allemaal de Bijbel lezen door een gekleurde bril; onze eigen culturele bril. Maar toch, de Bijbel spreekt ons allemaal aan. Want elke cultuur draagt de zonde en de gevolgen daarvan in zich. In die veelkleurigheid van culturen moet de Bijbel steeds passend worden ingebed. Daar moeten wij ons best voor doen en het is God Zelf Die dat doet.
Onderdeel mogen zijn van die wereldwijde Kerk van Christus is een enorm voorrecht. Ik ervaar dat bij Wycliffe, en ook in onze kerkelijke gemeente, de ICF in Urecht. Daar komen we als gezin op zondag met zo’n twintig verschillende nationaliteiten samen. Ieder levert zijn eigen, kleine bijdrage. Ik mag er vertrouwenspersoon zijn. Samen mag je kerk, gemeenschap zijn.”
U werkt op dit moment ook in onveilige landen als Sudan en Tsjaad. Wat doet dat met u?
„Ik kan soms ook bang zijn. Er is een uitspraak waar ik veel aan denk: „Moed is niet de afwezigheid van angst.” Ik heb best wel angsten doorstaan, al was het al vanwege mijn niet-aflatende vliegangst. De slecht onderhouden vliegtuigen van kleine regionale maatschappijen kunnen soms ook beangstigen. Dan zit je stil te bidden. Dat kan rust geven; als hier dan mijn graf moet zijn, dan is dat Gods wil, en dus goed. Maar vooral bid je dan voor je kinderen en je man. Ten opzichte van hen voel ik me weleens schuldig als ik weer weg ben. Maar tegelijkertijd weet ik dat het leven niet maakbaar is, ook niet voor kinderen.”
Voelt u zich wereldburger?
„Wereldburger, maar dan van de wereldwijde christelijke Kerk. Op reis, altijd onderweg om hemelburger te zijn. Want dit is een leven –zeker ook het mijne– in gebrokenheid. Het is zo rijk te mogen werken in contact met verschillende culturen. Met mensen die allemaal de genade nodig hebben die God aanbiedt in Zijn Woord. Genade, vergeving, herstelde relaties. Dan buigt mijn kleine ik en voelt hoop, vertrouwen en geloof dat het echte Thuis komt. Daaruit mag ik leven. Daarop mag ik wijzen. En daaraan moet ik werken.”