Oud-zendingsman Kees Janse: De weg wordt steiler, maar is begaanbaar
Zingen is oud-zendingswerker Kees Janse (76) een lieve lust. Met zijn gezin klonken de psalmen vierstemmig. De kinderen gingen de deur uit, piano en liedbundels niet. Met Wijnie, zijn vrouw, bleef het zingen een dagelijkse vreugde. Zelfs toen haar stem begon te breken. Nu zingt hij alleen. „Zingen trekt naar boven, stuwt hemelwaarts.”
Kees Janse bleef vorig jaar achter in het Pondok Pensiun, het pensioenhutje; een mantelzorgwoning op het terrein van een van de kinderen in Waddinxveen. Wijnie woont in Moerkapelle, in verpleeghuis Beth-San. Alzheimer trekt een mist over haar brein. „Het is al wat jaren terug dat dat grote verdriet ons leven binnensloop. En gaandeweg zijn sporen trok. Kortgeleden vroeg Wijnie: „Blijft dit nu altijd zo?” „Nee, meisje”, mocht ik antwoorden. „We zullen een keer juichen voor Zijn troon.” De weg wordt steiler, maar is begaanbaar. Omdat die Ander meegaat. Eigenlijk leid ik het leven van weduwnaar, zonder het te zijn. Ik probeer het verdriet niet allesoverheersend te laten worden. Mijn kinderen en kleinkinderen staan als een muur om me heen. Maar het zijn jonge mensen die aan de poort van het leven staan. Die moet je niet steeds confronteren met je verdriet.”
Als u gevraagd wordt naar uw roots?
„Dan weet ik het niet. Ik ben geboren in Ederveen. Maar vader was onderwijzer en had een onrustige natuur. We verhuisden al na korte tijd naar Meeuwen, naar Uddel, naar Middelharnis en opnieuw naar Meeuwen. Soms vertrok hij al binnen twee jaar. Dan moesten wij als gezin nog even achterblijven, zodat de verhuiskostenvergoeding gewaarborgd was. Mijn jeugdherinneringen liggen vooral in Meeuwen, een klein dorpje in het Land van Heusden en Altena. Je zou er een Geert Makboek over kunnen schrijven, zo’n dorpje. Je speelde daar in de jaren 50 gewoon op de hoofdweg. Je spitste je oren als je in de verte, bij de molen, een auto aan hoorde komen. Je rende naar de kant van de weg en zwaaide naar de chauffeur. Soms ging ik met een vriendje en een blocnote naar de kruising buiten het dorp om de kentekens van de voorbijkomende auto’s op te schrijven. ”Keske van de Mester”, zo kenden de mensen mij. Ik denk dat het dorpse leven een stempel op mij heeft gezet.”
Er is me verteld dat u een Zeeuw bent.
„Daar liggen de wortels van mijn vader. En daar bracht ik nagenoeg alle vakanties door, op de boerderij van opa en later van mijn ooms. Ik heb er een diepe liefde voor het boerenland en het boerenwerk aan overgehouden. Mijn moestuin is mijn oase. In de grond wroeten zonder handschoenen doet iets met je. Het brengt bij je Schepper, het leert je afhankelijkheid, want je hebt de oogst niet in de hand. Je kunt mediterend bezig zijn in een moestuin. Toen Wijnie nog thuis woonde, zette ik een stoel voor haar neer en kon ze zien wat ik deed en kon ik haar ook zien. Dan konden we zomaar heel tevreden bezig zijn.
Nu neem ik vaak een kleinzoon mee de tuin in. Dan kan ik hem wegwijs maken in alles wat groeit en bloeit. Een soort catechisatie, uit het boek der natuur. Je wilt zo’n kind oog geven voor de verwondering. Kijk toch eens wat hier gebeurt.”
Hoe zag het gezin Janse eruit?
„Vader en moeder vormden een enigszins wonderlijke combinatie van een boerenzoon uit Zeeland en een stadse dame uit Amsterdam. Moeder was een wijze vrouw, las veel, wist veel. Vader was een leeswolf. Boeken en kerkelijke bladen. De Bijbelverklaring van Patrick, Polus en Wels of een encyclopedie waren voor hem geen naslagwerk, die las hij helemaal. Daarnaast was hij gelegenheidsdichter voor bruiloften en partijen en dreef hij een boekhandeltje. We hadden al vroeg telefoon en kregen nauwkeurige instructies. We meldden ons: „Met Janse.” Maar vóór de mensen oplegden omdat ze dachten verkeerd verbonden te zijn, volgde er: „Met gedichtenbureau Elfri”, om dan te eindigen met: „Met boekhandel Vos.”
Ik was de middelste van drie jongens. Wat meer een laatbloeier, pas op de hbs ontdekte ik het plezier in lezen. In de schoolbibliotheek verlegde ik mijn grenzen. Jules Vernes kwam in beeld. Maar ook Karl May, geweldig vond ik dat.
Vader besloot dat ik naar de kweekschool moest. Zo ging dat in die tijd. De docent Hage had daar grote invloed op mij. Hij nam zijn studenten mee de middeleeuwen in, doorliep met ze de renaissance, was uitvoerig bezig met Augustinus, met Descartes en de verlichting. Elk boek dat hij noemde móést in mijn boekenkast terechtkomen. Ik las heel breed, maar het moest allemaal nog een plaatsje krijgen. Ook daar gaf Hage de kapstokhaakjes voor.”
De kweekschool leverde veel echtparen af.
„Klopt, ik ontmoette in Gouda Wijnie van der Meide. We deelden onze interesses, liefde en leeshonger. Iedere woensdagavond gingen we samen naar de bibliotheek en graasden daar in de leeszaal gezellig door de Russische literatuur: Dostojevski was favoriet. Wijnie legde lijsten aan van de namen, bijnamen en koosnaampjes die in het boek voorkwamen. Achteraf vraag ik me soms af wat ons bewoog.
Wijnie was een heel talige vrouw. Toen we later samen Indonesisch studeerden, was dat verootmoedigend voor mij. Zij was veel sneller.
Veel van onze medestudenten studeerden na de kweekschool door. Dat wilde ik ook wel, maar nog liever wilden we trouwen. Dus nam ik een benoeming aan naar ’s-Gravenpolder. Misschien wel op zoek naar de roots die ik niet had. Achteraf zie je hoe God het mozaïek van je leven legt in de keuzes die je maakt.”
Daar groeide de liefde tot zendingswerk?
„Daar veranderde ons totale leven. Hoe dat gaat? Je draagt een opvoeding mee, leest dingen, spreekt met vrienden, hoort preken. Maar achter dat alles is het God Die werkt en wenkt. Je Godsbeeld verandert, Hij wordt levende werkelijkheid. Gaandeweg verandert alles. Luthers commentaar op de Galatenbrief –de rechtvaardiging van de goddeloze– was een openbaring voor me. Het werkte mee om het verzet tegen genade op te geven. Je moet erachter zien dat je ontdekt dat de relatie met de Heere een levende relatie geworden is. Zo kwam bijvoorbeeld die veelbesproken tekst ”Alzo lief heeft God de wereld gehad” in een heel ander perspectief te staan. Het is een heel ontdekkende tekst; je vroomheid gaat eraan. Ben je bereid om met die wereld op één hoop gegooid te worden? Om ”wereld” te willen zijn: dat is buigen en overgave. Tegelijk groeit er een vreugde: we hebben Hem gevonden. Waar ons hart wel naar uitzag, maar wat onbereikbaar was voor ons. Ons? Ja, we mochten die weg samen, elk op eigen wijze, gaan.
Er ging ook iets anders rijpen: de gedachte aan zending. Weer dat ”Alzó lief”. Het kan ook niet anders of het geeft bewogenheid, ook liefde tot de naaste. Langzaam kom je zo in het vaarwater van zending terecht.”
In 1981 vertrok u met het gezin voor Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) naar Irian Jaya. Wat heeft u daar kunnen bereiken?
„We waren op Irian met onze vijf kinderen ”the big family”. Het was ook een hele onderneming om je daar te vestigen. Maar daar dacht je verder niet bij na. Als je kinderen nu een dergelijke taak zouden opnemen, zou je zeggen: Denk er eerst nog even over na. Gelukkig wisten we door een, noodgedwongen, lange voorbereiding redelijk goed wat ons te wachten zou staan. De culturele schok viel mee.
Wil je in een zendingssituatie iets op gang brengen, dan gaat dat bijna altijd via de scholing. Dus moest het onderwijs in het binnenland worden opgezet; praktijkonderwijs, een soort levensschool. Heel basaal. Achteraf bezien was het een zegen dat er in Nederland geen zendingspersoneel te vinden was voor het theologisch onderwijs op Irian. Dat dwong tot autochtonisatie, het inzetten van de lokale bevolking. Er kwamen wat docenten van de kust en verder probeerde je zo snel mogelijk mensen uit het binnenland op te leiden. Na de terugkeer van ds. C. G. Vreugdenhil naar Nederland rustte ook het Bijbelonderwijs op mijn schouders.”
Tien jaar later kwam u terug naar Nederland, maar bleef u in dienst van ZGG. Een lastige positie tussen zendingskerk, zendingsteam, deputaatschap en achterban?
„Soms lastig, soms ook mooi als je als een tolk kon dienen en zaken kon uitleggen. Soms een brug, of een stootkussen. Een kerk die ontstaat in een andere context, móét een andere kerk worden. Mag geen kopie worden van de moederkerk, want dan gaat het echt verkeerd! Helaas kreeg de zendingskerk niet altijd die nodige ruimte. De druk vanuit Nederland werd veelal ingegeven uit angst dat die kerk te veel zou gaan afwijken van wat we zelf hebben. Maar bedenk: de mensen in de zendingskerk hebben niet de boekenkast die wij hebben. Ze weten niet wat oudvaders zijn. Hun oudvaders waren heidenen. Ze hebben geen leescultuur. Ze missen veel dingen die ons leven stempelen.”
U bent inmiddels 76. Zijn er nog uitdagingen?
„Zeker, je blijft zendeling. Je bent altijd ambassadeur van het Koninkrijk. Alleen verlegt zich het werkveld. Jonge mensen moeten worden warm gemaakt voor Gods Koninkrijk, maar ook voor het werken in dat Koninkrijk. Billy Graham was 90 jaar en vroeg zich af waarom God hem toch zo oud had laten worden. Hij kon immers niet veel meer. Hij ging christenen bezoeken op vooraanstaande posities in de maatschappij. Die zouden het wel moeilijk hebben, dacht hij. Hij sprak met ze, bemoedigde hen en deed een gebed. Dat vind ik mooi. In die zin ben je nooit uitgewerkt. Ik zie bij mijn kleinkinderen de worsteling om als christen staande te blijven in een seculiere maatschappij. Wat gaat er in die breinen om? Soms denk ik dat hun hoofd een ladekast is met allemaal aparte hokjes – de wereld van hun studie, die van thuis, die van de kerk, die van hun vrienden. Veel hokjes, maar weinig dwarsverbindingen. Ze hebben steun nodig, tegengas tegen de verleidingen, gebed. Is dat niet een taak, een uitdaging?”
Wijnie woont niet meer hier.
„Het ziekteproces verliep heel langzaam. Lange tijd mocht ik voor haar zorgen. Tot ik oktober vorig jaar zelf viel en mijn heup brak. Toen moest ik de mantelzorgfunctie noodgedwongen opgeven. Dat was niet te beschrijven moeilijk. Ik raakte in de put, kreeg voor mij onbekende depressieve gevoelens. Dat gaat je geestelijk leven niet voorbij. Ik hield niets over, kon zogezegd nergens meer bij.
Dat duurde wel een poos, hoor. Tot ik bemoedigd mocht worden uit een stukje van Luther over Christus Die uitnodigt om tot Hem te komen: „Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht. Leert van Mij.” We vergeten vaak dat er een andere Lastdrager is. Als je met lijden geconfronteerd wordt als een last die je neerdrukt, zie dat lijden dan eens in het perspectief van het lijden van Christus. Als je dat mag doen, gebeurt er iets heel wonderlijks. Er verandert aan de situatie niets, maar de last tilt de lastdrager op.
Na een paar maanden merkte ik dat ik zonder erbij na te denken weer achter de piano zat te zingen. Toen dacht ik: nu gaat het goed. God heeft me erbovenuit getild.
Natuurlijk blijft het verdriet groot. Ik kan Wijnie niet langer verzorgen. Moet haar afstaan aan een verpleeghuis. Je wegen worden gescheiden. Je ziet de ontluistering die alzheimer zo eigen is. Als ik daarop zie, zit ik ’s morgens soms op de rand van mijn bed te huilen. Dan moet je eerst je leven voor de nieuwe dag op de rails krijgen.”
Wat drukt het zwaarst?
„Ik mis heel erg het geestelijke gesprek met mijn vrouw. Dat moet nu tot de essentie worden teruggebracht. Dan gaat het niet meer over middelmatige dingen. Dan buig ik me over haar heen en fluister ik: „Wijnie, houd je nog zo veel van de Heere Jezus?” Dat is wat overblijft.
Wat een grote zegen is? Dat de liefde blijft. Uit de grond van mijn hart kan ik zeggen: „Heere, dank U wel, dat U geeft dat ik niets minder van haar houd dan vroeger.” Zíj zal het niet meer zeggen. Gary Chapman schreef een mooi boekje: ”Liefdestalen en Alzheimer”. Als je tegen je vrouw moet zeggen: Zeg nu eens tegen me dat je me lief vindt, tja, dan hoeft het eigenlijk niet meer. Maar bij alzheimer moet je dat wel doen, zelf het initiatief nemen, zegt hij. En het is waar. Dan zeg ik in haar oor: „Wat heb je toch altijd veel van me gehouden.” Dan wacht ik even en zeg het nogmaals. Dan zie ik haar gezicht oplichten. Het ontvangen van liefde is een van de laatste hokjes die nog openstaan in je brein. Ik weet niet hoe lang nog.
Er ligt nog een les in. Inderdaad, het moet nu van één kant komen. Maar je realiseert je dat het altijd van één Kant moet komen. Dus als je bedelt „O Zoon, maak mij Uw beeld gelijk”, dan kun je het wel opbrengen.”
En hoe nu verder?
„Ik mag veel kracht putten uit zingen. Luther zegt het ook: het geestelijke lied trekt naar boven. Ik doe dat wat breed. Op de piano liggen diverse bundels. De psalmen van 1773, de hervormde zangbundel van 1938. Het ”Liedboek voor de kerken”, waarin prachtige klassieke liederen staan, naast liederen die me niet aanstaan. Engelse hymns zing ik graag. Nu ben ik bezig met een Duitse liedbundel van de Evangelisch-Lutherse Kerk. Die zing ik helemaal door. Prachtig.
We gaan jammer genoeg zomaar aan die prachtige gezangen voorbij. Liederen van Ida Gerhardt die zo kunnen ontroeren. Het oud worden, het komende sterven beschrijft zij als het „bijna genezen zijn van gehavendheid.” Dan denk ik natuurlijk direct aan Wijnie. Maar het geldt ook jezelf. Gehavendheid, dat is waarin je terechtkomt, dat is waarvan je verlost wordt. „Die hoop moet al ons leed verzachten. (…) Daar is de vreemdelingschap vergeten, en wij, wij zijn in ’t Vaderland. Ons Hoofd is er al. Dat trekt omhoog.”