Jonge gelovigen hebben geestelijke ouders nodig
Elke christen die zijn of haar wandel met God serieus neemt, zou een mentor moeten zijn en een mentor moeten hebben, vindt Carolyn Ros.
In haar boek ”Het samenwerken van de generaties” geeft ze daarvoor adviezen.
Je zou denken dat een vader of moeder, opa of oma bij uitstek de taak heeft om geestelijk leiding te geven aan kinderen en kleinkinderen. Maar dat is niet de doelgroep die auteur Carolyn Ros beoogt. Misschien om wat er aan het begin van het boek staat. Niet iedereen heeft ouders. En niet elke ouder is in staat geestelijk leiding te geven. We leven in een tijd waarin gebroken gezinnen de generaties na hen hebben beroofd van authentieke, veilige en toegewijde relaties, schrijft Ros, staflid bij Jeugd met een Opdracht in Amsterdam. Het is volgens haar dan ook hard nodig dat „geestelijke ouders” met jonge gelovigen gaan optrekken, om hen te helpen ontdekken wat hun door God gegeven identiteit en doel in het leven is.
Het geestelijk mentorschap dat haar voor ogen staat –en wat zij ook zelf in de praktijk brengt– is er vooral op gericht „iemands relatie met God te versterken”. Daarnaast beoogt ze groei in karakter en hulp bij verandering van gewoonten en het aangaan van uitdagingen.
Ontredderd
De auteur, die opgroeide in Japan als dochter van een Noors-Amerikaans zendingsechtpaar, beschrijft openhartig hoe haar geloof werd beproefd toen haar –Nederlandse– man een levensbedreigende hersentumor bleek te hebben. Na een zware operatie herkende hij zijn vrouw en kinderen niet meer. Ros voelde zich totaal ontredderd. Ze had geen idee hoe ze voor haar gezin moest zorgen met een echtgenoot die wel fysiek aanwezig was, maar mentaal niet. Het enige wat ze kon doen, was zich in haar wanhoop aan de Heere vastklampen. Biddend, lezend in de Bijbel en schrijvend in haar dagboek. Ze vond „schatten die alleen gevonden worden op de weg door een dal vol schaduwen”, zoals „diepere wortels van vertrouwen” op de Heere.
Wat andere mensen in mij zien aan wijsheid, schrijft ze, is gevormd en gevoed door beproevingen. Daar raakt haar persoonlijke verhaal (dat een flink deel van het boek beslaat) aan het thema mentorschap. Wie de uitredding van de Heere heeft ervaren, kan met overtuiging zeggen dat Hij een hulp is in moeilijke tijden. Ros moedigt mentoren daarom aan zulke ervaringen met hun ‘leerling’ te delen.
Een apart hoofdstuk wijdt zij aan Bijbelse voorbeelden van mentorschap. Een thema dat verwachting wekt, gezien de ondertitel van het boek: ”Een Bijbelse visie op mentorschap”. Maar het is de vraag of de auteur de verwachting waarmaakt. Ze ontleent lessen aan de omgang tussen onder meer Jezus en Zijn discipelen, Jethro en Mozes en Barnabas en Paulus. Hoewel er nuttige adviezen voorbijkomen (”Iemand die niet bereid is zich terug te trekken, is niet geschikt om sterke leiders op te leiden”) zijn de Bijbelse geschiedenissen en relaties tussen mensen veelal sterk psychologisch geduid. Zelfs zodanig dat het mens- en Godsbeeld in dit boek soms geen recht doen aan het (hele) Woord van God. „Jezus was een mentor door te focussen op het potentieel van zijn discipelen in plaats van op hun zwaktes”, staat er bijvoorbeeld. En: „Jezus zag de ruwe diamant in mensen.” Terwijl de Heere Jezus Zich niet verbond aan mensen met potentie, maar aan zondaars en zwakke mensen. De uitdaging van het christenleven is eerder dat je moet sterven aan jezelf dan groeien in „prestaties en vertrouwen in eigen succes”, hoe goed zelfvertrouwen op zichzelf ook kan zijn.
Een foutje in dit hoofdstuk is dat Ros het evangelie van Johannes aan Johannes Markus toeschrijft, terwijl deze neef van Barnabas het Markusevangelie schreef.
Hoe ziet het mentorschap er nu concreet uit en wat heb je nodig om een goede mentor te zijn? Sterk aan de benadering van Ros is dat ze altijd begint met gebed om de leiding van God. Verder is de aanpak even simpel als doeltreffend. Wees vriendelijk. Gastvrij. Beschikbaar. Kijk rond in de familie, buurt of kerk en nodig iemand uit. Je hoeft geen indruk op iemand te maken, geen perfect huis(houden) te hebben of een perfecte maaltijd op tafel te zetten. Wel belangrijk is dat een mentor een eigen wandel met God heeft. „Als het anker van onze identiteit stevig vastzit, kan een mentor uitreiken naar anderen zonder zelf bezig te hoeven zijn met het verkrijgen van eigenwaarde in het mentorschapsproces.”
Ros geeft de nodige adviezen mee. Over hoe te luisteren, vragen te stellen en grenzen aan te geven. Want valkuilen zijn er genoeg. Met vertrouwen moet je voorzichtig omgaan. Gesprekken horen niet op straat te belanden of té vertrouwelijk te worden. Ook belangrijk: een mentor hoort te weten wanneer de gesprekspartner professionele hulp nodig heeft.
Hoe een mentor gesprekken inkleurt en van welke geloofstaal hij zich bedient, zal afhangen van zijn levensovertuiging. De winst van dit boek is dat je stilstaat bij de vraag of er mensen zijn van wie je geestelijk leiding zou kunnen krijgen of aan wie je begeleiding zou kunnen geven. Zoals journalist Rinke Verkerk in het voorwoord aangeeft: We hebben schouders nodig op om te staan.
Boekgegevens
”De verbinding tussen generaties. Een Bijbelse visie op mentorschap”, Carolyn Ros; uitg. Sestra; 156 blz.; € 16,99