Pionier in Peru: Het was mijn taak om te versterken wat dreigde te sterven
Hij werkte zes jaar voor de GZB in Noord-Peru, waar het Andesgebergte overgaat in tropisch regenwoud. Misschien leerde ds. J.E. de Groot in die tijd wel meer van de inheemse gereformeerden dan zij van hem: eenvoud, vrijmoedigheid en een scherper zicht op duisternis en licht.

Het protestantisme is niet meer weg te denken uit Peru. Dat is wel anders als de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) daar bijna vijftig jaar geleden met zijn zendingswerk begint. Ds. De Groot is, in oktober 1979, de tweede zendingspredikant die namens de hervormd-gereformeerde zendingsorganisatie naar het Zuid-Amerikaanse land vertrekt.
Het zendingsterrein van de GZB ligt op dat moment vooral in Indonesië en Afrika. Omdat het de Free Church of Scotland niet lukt een predikant voor Peru te vinden, krijgt de GZB het verzoek om iemand uit te zenden. Dat is ds. B.A. van Donkersgoed, die in het geïsoleerde berggebied van de Andes aan de opbouw en versterking van plaatselijke gemeenten gaat werken. Maar dan volgt er een tragisch ongeval: op 11 februari 1983 krijgt de predikant onverwacht een hartaanval en overlijdt. Op zijn witte stenen graf in het dorpje Pomacochas, op ruim 2200 meter hoogte in de Andes, staan de woorden uit Romeinen 14:8: „Hetzij dat we leven, wij leven voor de Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven voor de Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.”

Ds. De Groot (79) is in 1978 nog maar anderhalf jaar predikant van de hervormde gemeente in Middelharnis als hij met zijn vrouw, die medicijnen studeerde, en drie jonge kinderen (van zeven, vijf en drie) naar Peru vertrekt. „Ik ben in de goede zin van het woord losgemaakt van de gemeente”, zegt de emeritus predikant in de woonkamer van zijn appartement in Ede. „Het gebeurt natuurlijk zelden dat een predikant niet eens vier jaar vol maakt.”
De GZB heeft veel vacatures, er zijn zendingswerkers nodig. „Toen ik op een avond een collecte voor de zending moest aanbevelen, dacht ik opeens: geld is er genoeg, we moeten mensen hebben.”
Landrover
Ds. De Groot volgt anderhalf jaar lang een opleiding in het zendingshuis in Oegstgeest, het Hendrik Kraemer Instituut. Dan neemt het gezin het vliegtuig naar Lima. Daar, in de hoofdstad van Peru, leren ze nog een halfjaar Spaans. Het zendingsechtpaar vertrekt naar Moyobamba, de eerste stad die de Spaanse veroveraars in de zestiende eeuw in het Peruaanse Amazonegebied stichtten. Vruchtbaar land, waar de meeste mensen wel een akkertje hebben om rijst of bananen te verbouwen.
Er is armoede, maar niet zo schrijnend als in sommige buitenwijken van Lima. De Groot-Blok houdt twee keer per week spreekuur, biedt medische hulp en probeert de hygiëne in de dorpen te verbeteren. „Veel mensen hadden wormen en kregen bloedarmoede”, zegt ze. „We begonnen een wc-project, waarbij op verschillende plaatsen poepdozen werden geplaatst, en dat hielp wel een beetje. De Peruanen zagen dit als een teken van Gods Koninkrijk.”
Ze laat een schaalmodel van een blauwe Toyota Land Cruiser zien. „Dit was onze auto in Peru, zo eentje waarmee je dwars door de modder rijdt. Mijn vader had graag de zending in gewild, maar hij moest het bedrijf van mijn opa overnemen. Hij hoopte dat een van zijn kinderen wél zendeling zou worden en zamelde alvast geld in. Mijn vader overleed in 1968, maar in 1979 kregen we een cheque om deze auto te kunnen kopen. We hebben er al die jaren gemak van gehad.”
Volle tas
De kinderen gaan naar school bij de nonnen. „Die stond bekend als de beste, er heerste orde. Onze kinderen hoefden niet aan alles mee te doen, zoals met het opzeggen van het ”Ave Maria”.”

In de overwegend rooms-katholieke omgeving bevinden zich enkele presbyteriaanse kerken, ontstaan uit het werk van Schotse zendelingen. „Kleine gemeenten, van ongeveer dertig à veertig mensen, geleid door lekenpredikers”, zegt ds. De Groot. „Het was mijn taak om te versterken wat dreigde te sterven. Voorgangers leerden preekschetsen maken en werden toegerust in de geloofsleer. Ze waren leergierig en wilden graag meer verbanden in de Schrift leren zien.”
Roberto, een van de jongeren in Moyobamba, wordt „gegrepen” door het Evangelie. Hij heeft een goede baan bij een vliegtuigmaatschappij, maar gaat in Lima theologie studeren om predikant te worden. „Op een gegeven moment belde zijn moeder op: Je moet terugkomen, want ik heb geen geld meer. Roberto zei tegen haar: Ga morgen met een lege tas naar de markt en je komt met een volle weer thuis. En dat gebeurde: de een gaf wat bonen, de ander rijst, de volgende een paar eieren. Het leek wel de geschiedenis van Elia en het kruikje met olie dat niet opraakte. Roberto maakte zijn studie af en volgde mij in 1986 op als predikant. Hij heeft velen met het Evangelie kunnen bereiken. Dat kunnen mensen uit het land zelf het best.”
Laatste sigaret
De jonge Presbyteriaanse Kerk gaat soms andere wegen dan die van de zusterkerken in Nederland of Schotland. De Free Church kent geen muziekinstrumenten in de eredienst, „terwijl de Peruanen graag gitaar spelen”, zegt ds. De Groot. „Daar is nooit een punt van gemaakt.”
Problematischer is soms de doop. „Sommige mensen waren als baby in de Rooms-Katholieke Kerk gedoopt, kwamen tot een levend geloof en vroegen of ze opnieuw gedoopt mochten worden. De officiële lijn is dat dit niet kan, maar soms werd ermee ingestemd.”
Peruanen gaan doorgaans ook minder strikt om met de zondagsrust. „Veel mensen hadden geen koelkast en gingen vóór de kerkdienst nog even naar de markt. Ook reizen en uit eten gaan stuitten niet op bezwaren. Maar op ethisch vlak was men soms juist weer wat strikter: alcohol drinken, roken – dat kon écht niet. Toen we een keer iemand uit Nederland op bezoek hadden, waarschuwden we hem geen sigaret op te steken. Toen dat toch gebeurde, zeiden Peruanen tegen ons: Dat kan nooit een echte christen zijn.”
Zij: „Jij hebt je laatste sigaret op Schiphol gerookt, net voordat we naar Peru gingen.”
Duister
Vooral de „vrijmoedigheid” en de „eenvoud” van Peruaanse christenen vallen het zendingsechtpaar op. „Ze uiten hun geloof vaak heel spontaan”, zegt ds. De Groot, „ook omdat er een duidelijke breuk met het vroegere leven wordt ervaren. Christenen zijn overgezet van het duister in het licht. Dat contrast is in Peru veel groter dan in Nederland.”
Zijn vrouw: „Maar er is ook wel terugval.”
Ds. De Groot: „Je proeft in de kerk eerbied voor het Woord. Als je om kwart voor tien de kerk binnenkomt, zijn al veel mensen stil in hun Bijbel aan het lezen. Ze bidden ook vaak voor buren die nog verloren zijn.”
De nadruk op het maken van een keuze voor Jezus is soms „wat minder gereformeerd”, vindt de emeritus predikant. Daarom preekte hij in Peru bewust wat meer uit de Romeinenbrief, om duidelijk te maken „dat God in het leven van mensen begint en dat Hij geloof geeft. Tegelijk is dat andere aspect ook belangrijk, en daarin kunnen we van elkaar leren: „Kies dan heden wie u dienen wilt.””
Onbekende zendeling
Het gezin De Groot keert in 1986 terug naar Nederland. Het contract met de GZB loopt af, de tweede moet naar de middelbare school, terwijl de oudste al een jaar bij familie in Nederland woont voor een vervolgstudie. Nadien reist ds. De Groot nog negen keer voor een periode van zes weken naar Latijns- en Zuid-Amerika om predikanten toe te rusten.
Twee jaar geleden bezocht de predikant uit Ede, die sinds 2009 met emeritaat is, voor de laatste keer Peru. Samen met zijn zoon, nu 52. „Ik heb er een dienst geleid, in het Spaans, en gepreekt over de verlamde man die door zijn vrienden bij Jezus wordt gebracht. Heel wonderlijk om dat te mogen beleven. Er is een nieuwe generatie gereformeerde christenen gekomen, voor wie ik een onbekende zendeling uit de annalen ben. Maar dat is niet belangrijk: de Heere gaat door met Zijn werk.”