Oekraïners krijgen taalles: Mijn kinderen praten beter Nederlands dan ik
Ze werken hard, hebben soms zelfs twee banen. Toch volgen ze ’s avonds nog taalles, zodat ze straks meer kunnen verdienen en hun schoolgaande kinderen qua niveau bijhouden. Aan tafel bij een groep Oekraïners die de Nederlandse taal oefenen. „Op werk heb ik geen tijd om te praten.”

„We gaan weer klokkijken oefenen”, zegt trainer Henk van der Velden tegen de groep Oekraïners die voor hem zit. „Henrikh, wil jij dit deel presenteren?” „Ok, ik probeer”, zegt Henrikh terwijl hij zijn stoel naar achteren schuift en dan naast het scherm gaat staan.
Er verschijnt een grote klok in beeld. Henrikh: „Katja, jij mag. Hoe laat is het? Kom op, alles is goed”, voegt hij toe als ze even aarzelt. „Het is halfvijf.” De computerstem zegt het tijdstip blikkerig na, met het langzame tempo dat hoort bij een taalles.
„Serhii, jouw beurt.” Kwart voor drie, geven de wijzers nu aan. „Bijna tijd om naar huis te gaan”, zegt Serhii. Er klinkt een lachsalvo in de groep, maar Serhii kijkt serieus. „Ja, ik begin om vijf uur ’s ochtends met werken”, zegt hij. „Ik heb twee banen, dus om drie uur ga ik weer door naar mijn volgende werk.”
Het volgende tijdstip is voor Henrikh zelf, wat hij toch niet had verwacht nu hij voor de klas staat. „Voor mij?” Na even denken heeft hij het antwoord. „Halfacht. Maar 7.30 zeggen is makkelijker.”

Struikelblok
Het is maandagavond, iets na halfnegen op een koude januariavond. In het Provinciehuis in Utrecht geven trainers Henk van der Velden en Hans Karel taalles aan een groep van acht Oekraïners. De Oekraïeners wonen allemaal ook in het Provinciehuis, waar een tijdelijke opvanglocatie is gevestigd.
De groep is niet vaak zo groot, zegt Hans. „Veel mensen werken en het lukt ze niet altijd op tijd te zijn voor de les. Meestal zitten we met een groepje van zes.” Lachend: „Deze keer vonden ze het extra interessant omdat er een journalist bij is.”
De les, die op initiatief van de gemeente Utrecht wordt verzorgd vanuit de stichting Taal Doet Meer, is bewust laagdrempelig. Huiswerk doen is niet verplicht, het gaat er vooral om dat de Oekraïners kunnen oefenen met Nederlands spreken. Uit recent onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (zie ”Driekwart vluchtelingen wil blijven”) blijkt namelijk dat de taal nog het grootste struikelblok is bij hun integratie.
Henrikh: „Op werk heb ik geen tijd om te praten. Mijn kinderen zitten op school en praten beter Nederlands dan ik. Mijn oudste zoon heeft tachtig procent Nederlandse vrienden, dat helpt ook. Integratie gaat snel.”
Stas herkent het voorbeeld. Hij heeft bij zijn werk als monteur van zonnepanelen ook weinig kans om de taal te oefenen. Zijn directe collega is net als hij Oekraïens. „Mijn baas wil dat ik Nederlands kan. Voor klanten. Dus ik oefen hier.”
Hij adviseert anderen om Nederlandse vrienden te maken, al vindt hij dat zelf nog moeilijk. „Wanneer zie ik Nederlanders?”
Ook Serhii spreekt weinig Nederlands tijdens zijn werk als monteur. „Ik weet wat ik moet doen en ik ben gewoon aan het werk.”
Toch is zijn Nederlands al zo goed dat hij weinig meer bij de taalles aanwezig is. Bescheiden: „Mijn vrouw is beter hoor, maar zij heeft meer ervaring met spreken. Zij werkt in hotel.”

Buurvrouw
De sfeer in de klas is gezellig. Er wordt veel gelachen en iedereen helpt elkaar als een opdracht even lastig is. De voertaal is bijna constant Nederlands, al is een beetje Engels, Oekraïens of Russisch ook geen probleem als iemand er even niet uitkomt.
Trainer Henk start een geluidsopname. „We gaan dialogen oefenen en verschillende manieren waarop je iets kunt zeggen.”
„Het kind vraagt: Mama, wat is dat?” klinkt het door de ruimte.
Henk legt uit dat dit in het Nederlands de directe rede is, waarbij twee zinnen worden samengevoegd. „Je kan ook zeggen: Het kind vraagt aan mama wat dat is, dan is het indirect. Hebben jullie dat ook in het Oekraïens?”
Henrikh: „Wij zeggen alleen: Kind vraagt. Het is niet nodig.” Die lidwoorden zijn sowieso lastig, verzucht de groep. De, het of een: hoe weet je nu of het ”de huis” of ”een huis” is?
Ook de klankverschillen zijn niet altijd hoorbaar voor de gemiddelde Oekraïner. ”Zit” klinkt regelmatig als ”Ziet” en ook het woord buurvrouw kent de nodige uitdagingen. „Boervrouw” klinkt het vaak door de ruimte.
Die uitspraak is voor trainer Hans aanleiding om uitleg te geven over het bekende Nederlandse tv-programma Boer zoekt vrouw. „Sommige boeren zijn alleen en de televisie helpt hen om een vrouw te vinden.”
Het gegeven leidt tot grote hilariteit bij de groep. Hans, quasibeledigd: „Het is een heel populair programma hoor.”
Albert Heijn
De trainers gebruiken het laatste halfuur van de les standaard om met de groep een gesprek te voeren. Deze keer delen de Oekraïners hun ervaringen met Nederland. Het zijn vooral de kleine, dagelijkse dingen die ze bijzonder vinden. Dat het bos zo vol is, zegt Stas. „Ik loop in Oekraïne in bos, kan roepen, niemand hoort het. Hier veel mensen in het bos, altijd druk.”
Ook opvallend: de harde wind. En het medicijngebruik is anders. Halina: „In Oekraïne krijg je veel sneller antibiotica.”
Paracetamol is hier voor alles de oplossing, voegt Henrikh toe. „Vroeger zeg je tegen dokter: Ik voel mij niet goed, geef mij antibiotica, ik moet geld verdienen. Hier krijg je alleen…” „Paracetamol!” roept de groep in koor.

Een groot deel van de groep is inmiddels bijna drie jaar in Nederland en werkt volop. Vaak wel in andere sectoren dan in het thuisland. Serhii was ingenieur en werkt nu als monteur in de elektra. Henrikh studeerde Duits, maar werkt nu bij een groothandel in bouwmaterialen. „Als je hier meer wilt verdienen, moet je de taal beter spreken”, vat hij kort maar krachtig samen. „Anders kan je alleen bij supermarkt werken of in logistiek.” Serhii, nuchter: „Iemand moet bij Albert Heijn werken. Ik verdien hier als monteur bijna evenveel als in Oekraïne als ingenieur.”
Over de toekomst praten is lastig, blijkt als trainer Hans voorzichtig vraagt of ze terug willen naar Oekraïne als er ooit weer vrede is. Het wordt wat stil in de zaal. Voor een groot deel van de groep is teruggaan sowieso moeilijk. Henrikh maakt zich zorgen over zijn kinderen. „Die gaan hier naar school en zijn hier nu gewend. Mijn zoon kan geen Oekraïens meer lezen.” Stas gebaart: „Ik kan niet terug, ook na de oorlog niet. Mijn hele dorp is kapot.”

Met de bus
Niet alleen in het Provinciehuis wordt taalles gegeven. Ook in een zaaltje van de Jeruzalemkerk in Utrecht komt elke woensdagmiddag een groepje Oekraïense vrouwen bij elkaar. Hun taalniveau is wat lager, omdat de meesten nog niet zo lang in Nederland zijn. Via via komen er af en toe wat mensen bij; ook verdwijnen er weer mensen, vanwege werk of een noodgedwongen verhuizing. Cursist Lydiya, met haar drie jaar in Nederland de enige die de taal al aardig beheerst: „Ik ben zelf ook al vier keer verhuisd. Gelukkig wel allemaal binnen Utrecht.”
Trainer Alfons Nederkoorn bekijkt het van de nuchtere kant. Als er veel nieuwelingen zijn, begint hij gewoon weer opnieuw met het leren voorstellen aan elkaar. „En vanaf daar kijken we verder.”
Hij wordt geholpen door Lydiya, die af en toe tijdens de les in razendsnel Oekraïens vertaalt wat hij zegt. Ook deze keer begint Alfons bij de basis. „Ludmilla, hoe gaat het?” „Het gaat goed, met jou?” En zo gaat het verder rond de tafel. Het gaat met iedereen goed.
De nadruk ligt vooral op de praktische kant van de taal, zodat de vrouwen leren zich in het dagelijks leven te redden. Hoe voer je een gesprekje bij de kassa? Wat doe je als je met de bus gaat? Hoe maak je een afspraak in je agenda? „Wie wil de dagen van de week opnoemen?” vraagt Alfons. Rosa begint ze op te sommen: „Maandag, dinsdag…” Ook de maanden en seizoenen komen voorbij.
Dankbaar
In hun werkboek oefenen de vrouwen met zinnen die ze in de supermarkt kunnen gebruiken. „Mag ik de bon?” Ludmilla noteert naast de Nederlandse vraag in keurig potloodhandschrift de vertaling in het Oekraïens. Iets later komen de zinnen in een filmpje opnieuw voorbij. „Het gaat zo snel”, verzucht ze.
Ook voor Lydiya blijft het tempo van het Nederlands lastig. Alfons, lachend: „Dat is wel herkenbaar. Als jullie samen Oekraïens praten, gaat het ook met een enorm tempo.”
De oefening over de supermarkt is foutloos gemaakt. Ludmilla lacht trots. Ze weet veel antwoorden, maar spreken blijft ingewikkeld. Ze is snel bang om iets verkeerd te zeggen of het fout uit te spreken, legt ze uit met de hulp van Lydiya. Het verschil tussen de klanken in het Nederlands is ingewikkeld, om nog maar niet te spreken over de harde g. „O ja, die g!” verzucht de rest meteen hoofdschuddend.
Halverwege de les is er pauze. Lydiya zet een Tupperware-bak met zelfgemaakte taart op tafel. „Hebben jullie weer wat meegenomen?” vraagt Alfons verheugd. „Ik word alleen maar dikker in die drie jaar.”
Met een bakje thee komen de vrouwen wat meer los. Rosa vertelt over haar aankomst in Nederland. Ze is nog niet zo lang geleden uit Oekraïne gevlucht en woont hier pas een paar maanden. Toen ze aankwam op station Utrecht Centraal, had ze geen idee waar ze naartoe moest. „Ik wist niet waar ik moest slapen, ik wist niks.”
Vluchtelingen werden in het begin van de oorlog opgevangen op het station, maar die hulp is nu gestopt. Alfons: „Een vrouw zag haar vertwijfeld rondkijken en heeft haar toen naar de opvang van de gemeente gebracht.”
Rosa heeft nog steeds contact met de vrouw. Langzaam, soms naar woorden zoekend: „Ik heb geweldig mensen en zij hebben mij geholpen. Ik ben dankbaar.”