Geraakt door grote grazers op Tholen: „Wat een kop zit er op het beest hè?”
Botten op de bosgrond en oog in oog met een rode geuzenstier: de Slikken van de Heen op het Zeeuwse Tholen zijn een stukje ongerepte wildernis.
„Deze berg poep is typisch voor hengsten”, zegt vrijwilliger Frans Tijink (69), natuurgids bij Stichting Het Zeeuwse Landschap. Hij wijst naar een grote hoop donkerbruine drollen. „De paarden gaan over de mest van hun voorganger staan, en pfrrrt, de stapel wordt weer iets hoger. Dat doen ze om hun geur te verspreiden. Soms ligt zo’n hengstenlatrine midden op een bruggetje.”

Tijink geeft een excursie door het natuurgebied Slikken van de Heen. Het terrein van bijna 600 hectare ligt tussen het Schelde-Rijnkanaal en Thoolse Sint-Philipsland. Zelf woont de gids in Halsteren. Nadat hij veertig jaar landbouwkundige was, begon hij na zijn pensioen de natuurgidsenopleiding. Sinds 2020 is hij gids op Tholen.
Europese bizons
Tijink leidt de mannen door zompig en door hoeven omgewoeld grasland. Plotseling komen een paar imposante bizons in het vizier. Vijf wisenten, vier vrouwtjes en een kalf, grazen links van de excursiegroep op een open plek. Rechts staan twee stieren, verscholen tussen het gebladerte. „Wisenten kunnen zich heel goed verstoppen”, legt Tijink uit. „We hebben geluk dat we de koeien en kalfjes zo goed kunnen zien. Wat een plaatje hè.”
In de Slikken van de Heen lopen drie soorten grote grazers: 7 wisenten, 44 rode geuzen en 45 konikpaarden. „De wisenten worden ook wel Europese bizons genoemd”, vertelt Tijink. „Honderd jaar geleden waren ze bijna uitgestorven. Er werd veel op ze gejaagd in Oost-Europa en de adel gaven ze aan dierentuinen cadeau. Dankzij fokprogramma’s konden ze weer in het wild worden uitgezet. Sinds 2020 lopen ze op Tholen.”
Intussen hebben de wisenten de menselijke bezoekers opgemerkt. Stapje voor stapje komen de kolossen op hen af. „Meestal lopen ze weg”, zegt Tijink licht verwonderd. „We kijken even wat ze gaan doen. Ga in ieder geval niet rennen. Mannetjes wegen tien keer zo veel als wij en kunnen een snelheid halen van 60 kilometer per uur. Als je rustig blijft, gaan ze gewoon weer grazen.”
Het advies is om minimaal 50 meter afstand van de wisenten te houden. Dat hebben de beheerders van de Slikken van de Heen getest door rustig op de dieren af te lopen en te kijken vanaf welke afstand ze reageren. Rode geuzen en konikpaarden zijn dichter te benaderen, mits de bezoeker zich niet tussen de kudde begeeft.
De hiërarchie tussen de dieren is duidelijk, vertelt Tijink. „Alle grazers komen elkaar tegen, maar wisenten zijn de baas. Een stier kan een hele kudde paarden op hol brengen. Het gaat simpelweg om het recht van de sterkste.”
Karkas
„Zie je dit?” vraagt Tijink even verderop, wijzend naar de grond. Verspreid liggen stukjes wit bot. „Op bijvoorbeeld de Philipsdam wordt weleens een ree aangereden. Het karkas geven we dan terug aan de natuur. Vossen slepen het kadaver soms meters mee. Het is hier écht natuur.”
De Slikken van de Heen waren 400 jaar geleden een soort Waddenzee, vertelt de natuurgids. Het gebied liep twee keer per dag onder water. Tot de aanleg van de Philipsdam in 1987 was het een getijdengebied. Daarna kwam er geen zout zeewater meer, alleen nog maar zoet regenwater. Daardoor groeide het gebied vanzelf dicht met planten, struiken en bomen.
Verderop stopt Tijink bij een kale tak. „We houden de vegetatie in de Slikken bij door de grazers”, vertelt hij. „Elke soort heeft zijn eigen specialiteit. Konikpaarden eten van takken en bomen. Wisenten maken bijvoorbeeld boompjes kleiner door er met hun kop tegenaan te schuren. Rode geuzen zijn echte graseters. De dieren zijn geselecteerd om in het gebied te overleven. Ze worden niet bijgevoerd.”
Stier

Nadat Tijink met zijn groep een eindje onder bomen door gestruind heeft, komt hij op een open plek met een kudde rode geuzen. Verschillende runderen grazen of liggen in het zonnetje. Vijf kalfjes dartelen tussen de volwassen dieren door.
Vanuit de struiken komt een koe gelopen. Haar kop gaat omhoog, en ze knabbelt aan een sappige tak. Tijink geniet. „Dit is toch een vredig gezicht?”
De leidster van de kudde draagt een zender, vertelt Tijink. „Als je weet waar zij is, kun je ervan uit gaan dat de rest van de kudde daar ook is. We kunnen met de zender in kaart brengen waar de beesten rusten of eten, dat soort dingen.”
Tijink gidst de groep verder over een pad tussen de bomen door. Plotseling staan de mannen oog in oog met een rode geuzenstier. „Wat een kop zit er op het beest hè?” fluistert de gids verwonderd van een paar meter afstand. „Hij geniet van de zon en heeft geen last van ons, dus we kunnen er rustig langs.”
„Prachtig toch?” zegt Tijink. „Ik ben geboren op een boerderij in Twente, vlak naast een bos. Als ik ’s ochtends vroeg de vogeltjes hoorde fluiten, wilde ik gauw de natuur in. Nu vind ik het mooi dat ik er mensen in kan rondleiden. Het gaat me erom dat iemand door het gebied geraakt wordt. Dat lukt niet met een foldertje of een boekje.”