Is de Bijbel wel zo bijzonder?
Is de Bijbel wel zo bijzonder? Het oude Oosten kent namelijk allerlei verhalen over een schepping, een zondvloed, baby’s in rieten mandjes, godenzonen en dergelijke. Die zijn soms nog ouder dan de Bijbeltekst…
Niet alleen de Bijbel vertelt over de schepping, de zondvloed en godenzonen. Er bestaan ook veel oude teksten met soortgelijke thema’s uit Mesopotamië, Kanaän en Egypte, maar ook uit China, Iran en Zuid-Amerika. Is het dan geen toeval dat christenen een Jezus volgen die opgroeide in de Joodse cultuur en eerbied had voor de Joodse geschriften?
In principe getuigt het niet tégen de geloofwaardigheid van de Bijbel dat er soortgelijke verhalen bestaan in andere culturen. Al in 1925 verzamelde Johannes Riem ruim 300 zondvloedberichten uit de hele wereld, die onmogelijk allemaal elkaars kopieën kunnen zijn. Is het de mens eigen om dit soort verhalen te verzinnen? Of wordt hierin een vage herinnering aan een echte gebeurtenis van lang geleden verwerkt? Elke cultuur heeft haar godenwereld en mythologie. Een gebeurtenis wordt dan algauw daarin ingepast. De mensheid heeft hoe dan ook een gemeenschappelijke geschiedenis.
Mythe
Nu gaan veel culturen ervan uit dat deze wereld een begin heeft. Daarom vertellen talloze heldendichten en mythen over zo’n begin. Sluit de Bijbel daar niet op aan? Genesis 1 schrijft weliswaar over een alom bekend onderwerp, maar staat in schril contrast met de bloemrijke en fantasievolle stijl van oude oosterse mythen. Genesis 1 kent geen godenoorlog, mythische wezens en drama’s vol emotie. Zelfs geen dialogen. Het hoofdstuk is juist strak gestructureerd, ter zake en zonder opwinding. Genesis 1 is beslist geen mythe. Maar wat dan wel? Wie vergelijkbare Bijbelteksten zoekt, komt de verslagen over de bouw van de tabernakel en de tempel tegen (Exodus 36-39; 1 Koningen 6-8). Het genre ”bouwverslag” verklaart de sobere stijl ervan: een ontwerper is nu eenmaal geen dichter.
Bekende theologen als Gerhard von Rad en Horst Dietrich Preuss wilden in deze bouwverslagen graag een bewuste, polemische afwijzing zien van de mythen van die tijd: God schept immers niet door magie, maar door een eenvoudig woord. De zeemonsters zijn geen rivalen van God, maar eerder onschuldige zeedieren zonder eigen kracht (Genesis 1:21). Niet de sterren bepalen het lot van de mens, maar God bepaalt het lot van de sterren (1:17-18). De mens is niet geschapen om goden te bedienen (met gaven), ook niet een menselijke vertegenwoordiger of belichaming ervan (farao of koning). De mens zelf is de kroon, de koning van de schepping (1:28-30). De gedachte dat ieder mens beelddrager van God is, is uniek in de toenmalige wereld. Dat revolutionaire uitgangspunt zet alle slavernij en totalitarisme op losse schroeven. Hierin liggen ook de wortels van het moderne humanisme en het westerse vrijheidsstreven.
Vader
Interessant is hoe de eerste Bijbellezers de vraag wat er bijzonder is aan de Bijbel beantwoorden. De Joodse historicus Flavius Josephus onderstreept al in de eerste eeuw na Christus in zijn werk ”Contra Apionem” de eenduidige theologie van de Bijbel: anders dan de Grieken hebben de Joden „geen duizenden tegenstrijdige boeken die niet met elkaar verenigbaar zijn”.
Ook de Bijbel bevat uiteenlopende thema’s, boodschappen en literaire vormen, maar God maakt de Bijbel tot een eenheid. Jahweh, de Váder van Jezus Christus, onderscheidt zich duidelijk van Marduk, Re, Baal, Zeus of Odin. De God van de Bijbel is absoluut heilig, vol liefde, „barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid” (Exodus 34:6). Zijn volmaakte gerechtigheid garandeert dat deze wereld op een dag gerechtigheid zal ondervinden. Deze unieke God heeft persoonlijk mensen uit verschillende eeuwen en culturen ontmoet. Deze mensen doen daarvan op verschillende manieren in de Bijbel verslag.
Zoon
Een tweede bijzonderheid van de Bijbel wordt vooral door Maarten Luther benadrukt in zijn ”Vorreden zur Bibel”: elk Bijbelboek „treibt” Christus, verwijst op de ene of andere manier naar de Zóón van God, Zijn roeping, lijden en overwinning. Dit begint al in Genesis 3:15: „Datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen.”
Deze tekst wordt al in het jodendom (Targum Jeruzalem en Bereshit Rabba) messiaans opgevat. Alle Bijbelboeken wijzen naar de Messias, naar de redding van de wereld, naar de dag waarop de macht van het kwaad gebroken wordt.
Heilige Geest
De Vroege Kerk geeft een derde kenmerk waardoor de Bijbel zich onderscheidt van andere geschriften: de bijzondere werking ervan. Er zijn veel boeken die harten veranderen, mensen ontroeren en tot heel bijzondere dingen inspireren. Als het hierom gaat, is de Bijbel echter niet uniek. Toch heeft de Bijbel ook een uitwerking die onvergelijkbaar is.
De ”Canon Muartori” (rond 200 na Christus) vergelijkt de Bijbelboeken met honing. De kerkvader Athanasius meldt dat ze „de dorstigen stillen met de levende woorden die ze bevatten”. Wat de eerste christenen hier met beelden beschrijven, is de werking van de Heilige Géést. In de Bijbel ‘ademt’ God zelf. De Schrift is door God ‘uitgeademd’ (2 Timotheüs 3:16). Het zijn geen dode letters, maar „het woord van God leeft (…) en dringt door…” tot in het hart (Hebreeën 4:12).
Bijzonder indrukwekkend is niet de machtige kracht van Gods Woord (Jeremia 23:29), maar eerder de zachtmoedigheid daarin. Zoals de regen op de aarde valt en haar vruchtbaar maakt, zo laat Zijn Woord goede dingen ontstaan (Jesaja 55:10v). Wie onder het Bijbellezen zijn hart opent, zal ervaren hoe er een diepe vrede groeit, genezing plaatsvindt en vreugde ontstaat: troost bij zorgen, bevrijding van lasten en kracht voor het dagelijks leven.
De auteur is docent systematische theologie aan de Bibelschule Kirchberg (Duitsland) en wetenschappelijk medewerker Oude Testament aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven (België).