Oud-minister Braks (1933-2017): symbool voor emancipatie arme plattelandsbevolking
Als een mensenmens die hecht aan betrouwbaarheid en integriteit. Zo wilde oud-minister van Landbouw ir. Gerrit Braks –hij overleed woensdag op 84-jarige leeftijd in zijn woonplaats Sint-Michielsgestel– herinnerd worden.
„Ik ben Braks en dat is landbouw.” Korter en krachtiger dan dat kon hij zichzelf niet typeren. Braks werd op 23 mei 1933 geboren in Odiliapeel. „Ik kom van een boerderij met acht runderen, negen varkens, tien hectare schrale zandgrond en elf kinderen”, placht hij daarover te zeggen.
De boerenzoon werd een symbool voor de emancipatie van de arme, vooroorlogse Brabantse plattelandsbevolking. Tussen het meewerken op het ouderlijk bedrijf door belandde hij via de Landbouwwinterschool op de avond-HBS. In 1965 studeerde hij af als landbouwkundig ingenieur aan de Landbouwhogeschool Wageningen.
Zijn maatschappelijke carrière kwam op stoom in Brussel, waar hij landbouwattaché werd. Van de ambtenarij stapte hij in 1977 over naar de politiek om Kamerlid te worden voor het CDA. Drie jaar later trad hij halverwege het kabinet-Van Agt/Wiegel aan als landbouwminister. Dezelfde post bekleedde hij in de kabinetten Lubbers I, Lubbers II en Lubbers III.
Oud-SGP-fractieleider Van der Vlies, die hem in Den Haag van dichtbij meemaakte, zei woensdag desgevraagd dat Braks „als boerenzoon heel goed wist wat er in de sector speelde. Nationaal en Europees.” Dat maakte dat hij „sprak met gezag.”
Omdat hij hun taal sprak, kon Braks met boeren en vissers uitstekend overweg. Net als met zijn Europese collega’s trouwens. Daardoor was hij de juiste man op de juiste plaats op het juiste moment. Want precies in de jaren dat Braks minister van Landbouw was (1980-1990), kwamen voor de agrarische sector na decennia van onstuimige groei de grenzen in zicht. Als bewindspersoon moest Braks de sector tot een omslag dwingen en op drie belangrijke punten het beleid laten kantelen: productiebeheersing via productiequota en prijsdalingen, landbouw en natuurbeheer integreren en milieuvervuiling aanpakken.
Maatregelen als de melkquotering en superheffing, de inperking van varkens- en pluimveehouderijen en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (een aaneengesloten reeks natuurgebieden) stuitten in de sector op veel verzet. Braks zette door. En hij kwam er mee weg. Boeren accepteerden zijn beleid, zij het morrend. „Ik zou niet weten welke richting we anders hadden moeten kiezen”, zei hij in 2009 in een interview met Terdege.
Het waren niet de boeren en vissers die hem in september 1990 tot aftreden dwongen, maar de Tweede Kamer. Regeringspartij PvdA meende dat Braks niet genoeg had gedaan om frauduleuze praktijken in de visserij tegen te gaan en dat hij de Kamer onvoldoende over de visfraude had geïnformeerd. Braks wees deze conclusies van de hand, maar zag in het gebrek aan vertrouwen bij één van de regeringsfracties reden om af te treden.
Tegen Terdege zei Braks naderhand over de visfraude dat het „vrije vissen de Urkers in de genen zat. Ze mochten Braks wel, maar konden de vis die voor hun boeg zwom, toch niet laten zwemmen.” Hij stelde „enorm veel sympathie” te hebben voor hen. „Het zijn noeste werkers die in weer en wind hun brood verdienen. Maar er is geen enkel excuus voor hun gedrag. En ik ben er het politieke slachtoffer van geworden.”
Spijtige bijkomstigheid voor Braks was dat hij daardoor niet meer in aanmerking kwam voor een hoge internationale landbouwfunctie, bijvoorbeeld bij de Europese Commissie. Dat zou een mooie kroon zijn geweest op de carrière van een permanent en fervent pleitbezorger van Europese samenwerking. „Van dichtbij heb ik als jongetje tijdens de Tweede Wereldoorlog de verschrikkelijke gevolgen gezien van een oorlog tussen de grootmachten van Europa”, lichtte hij zijn pro-Europese houding in 2013 tegenover deze krant toe. „Mijn Europese gezindheid is voor 100 procent daarop gebaseerd. Ik ben echt federalist. De stabiliteit die wij in Europa hebben, danken wij aan de Europese samenwerking.”
Na zijn ministerschap was Braks een aantal jaren voorzitter van de KRO. Van 1991 tot 2003 was hij senator; van 1999-2001 tevens voorzitter van de CDA-fractie. De laatste twee jaar van zijn periode als Eerste Kamerlid mocht Braks de rol van Senaatsvoorzitter op zich nemen. „Bij mijn verkiezing waren het juist de boerenorganisaties die mij bloemen stuurden”, stelde hij destijds met genoegen vast.
Braks liet zich in persoonlijke gesprekken „regelmatig in zijn hart kijken”, herinnert Van der Vlies zich. „Hij was een laagdrempelige, makkelijk te benaderen en tere man.” In geestelijk opzicht „was hij echt gevoelig voor zijn afhankelijkheid van de Heere.”
De roomse Braks verzette zich tevergeefs tegen de legalisering van abortus provocatus. Ook wilde hij dat euthanasie strafbaar bleef.
Zich als politicus openlijk beroepen op de Bijbel deed hij liever niet. „Ik ben niet, zoals protestanten, met de Bijbel opgegroeid. Ik wil daar ook niet te veel aan refereren, want dat is pretentieus. Ik vind daden belangrijker dan al die woorden.” Solidariteit was voor hem een kernbegrip.
Braks noemde zich een rooms-katholiek in vooral culturele zin. „Het gaat mij om het patroon van waarden en normen dat daarmee samenhangt. Leerstellingen zijn aan mij niet zozeer besteed. Ik ben enorm onder de indruk van het heelal en de schepping. Wij mensen zijn geen toevalligheid, dat weet ik zeker. Bij een fysieke vertaling van de wederopstanding kan ik mij echter weinig voorstellen, hoewel ik de mensen die daar wel in geloven, niet wil bruuskeren.”
In een hiernamaals geloofde hij niet. „Dat bestaat bij mij niet. Het leven is eindig. Maar iedereen blijft in de herinnering nog even voortleven. Begrijpen doe ik het ook allemaal niet. Ik ben er niet zo veel mee bezig.”
Braks laat zijn tweede vrouw (hij was weduwnaar van zijn eerste vrouw) en vijf kinderen achter.