Wetenschap | 30 januari 2001 |
De schuldgevoelens van LenieDoor A. Jansen Het bijzondere was, zegt Lenie, in haar hotel op San Cristóbal, dat je er eigenlijk niets meer van merkte toen we aankwamen. Het was net alsof ik een toerist was. Je zag niets en toch was er een ramp. En je voelt je dan nog schuldig ook dat je zit te genieten van de mooie natuur. Dat je zit te niksen, omdat er gewoon geen dieren in de olie zitten. Dan voel je je alsof je je moet verontschuldigen. Maar ik denk nu dat we ontzettend dankbaar moeten zijn dat het niet erger is geworden. Bij André leven dezelfde gedachten: Iedere keer heb ik het gevoel dat ik me tegen journalisten moet verdedigen waarom ik nog niet twintig zeeleeuwen heb gevangen en behandeld, terwijl we juist allemaal ontzettend blij moeten zijn dat het anders is gelopen. Onwetendheid Wat dat betreft was het ongeluk met de Jessica misschien wel een nuttige speldenprik, want nu is er toch iets in beweging gezet. Lenie: De netten zijn klaar, dus mocht er straks toch nog ergens olie aanspoelen, dan weten ze onmiddellijk wat te doen. Er zijn de afgelopen dagen ook steeds mensen van hier met ons meegegaan bij het zoeken naar vervuilde dieren. Dus dat betekent dat we hier niet nutteloos zijn geweest. André liep de afgelopen dagen tegen hetzelfde verschijnsel onkunde op. Er is nog nauwelijks studie gedaan naar de ecologische verhoudingen in dit gebied. Men weet ook niet of er nu 20.000 of minder zeeleeuwen zijn. Dat zijn toch simpele dingen. Vragen over gewicht en leeftijd kunnen ze nauwelijks beantwoorden, dus daar moet echt wat aan gedaan worden. Een ramp voorkomen is ook nagaan of je voldoende materialen klaar hebt liggen. Nu, er was hier helemaal niets. Ik heb gisteren met 20 dollar aan materiaal zelf maar een net in elkaar gefrutseld. Die netten zouden in de komende tijd best nog wel eens nodig kunnen zijn, want het gevaar is voor de dieren nog niet geweken. Er zit nog 40.000 liter olie in het schip. Maar wat vooral ook telt, is de absurde situatie dat veel zeldzame Galápagos-populaties allemaal op één plek bij elkaar zitten, en alleen daar voorkomen. Sommige soorten zijn ook nog eens zeer klein in aantal. Van de Lava-meeuw bijvoorbeeld zijn er slechts zo'n 400 exemplaren en dat maakt deze soort extra kwetsbaar. Door lokale olievervuiling kan een soort in één keer volledig worden uitgeroeid. En dat gevaar is reëel. Of, zoals een chemicus het deze week zei: Kijk je van verre afstand naar de vervuiling, dan zie je niets meer, maar ga je aparte locaties onder de loep nemen, dan zie je hier en daar wel degelijk flinke olieaanspoeling. Zeeleeuwenkolonie Op weg naar de grote groep dieren komen we enkele zeeleeuwen tegen die zich op gepaste afstand van de kolonie ophouden. Op deze plek, zegt André, houden de jonge of bijna volwassen mannetjes zich op. Wij hebben het dan altijd over bètamannen, want het zijn nog geen leiders van groepen vrouwtjes. Maar op deze plek worden ze wel gevormd tot zulke leiders, want hier vinden de oefengevechten plaats. Zijn ze eenmaal sterk en bedreven genoeg, dan trekken ze naar de harems verderop om het op te nemen tegen de leiders daar. Verderop bevinden zich drie harems, netjes naast elkaar op het strand, zij het met elk een strikt afgebakend territorium. De belangrijkste man heeft er de grootste groep vrouwtjes. André weet van een man met wel 125 vrouwtjes. Nu heeft de Galápagos-zeeleeuw het wat dat betreft wel gemakkelijker dan bijvoorbeeld soortgenoten in koudere streken, want de bronstprikkel is hier in de tropische zone altijd wel aanwezig, dat is in de noordelijke en zuidelijke gebieden (in de richting van Antarctica) anders, daar duren de bronstprikkels hoogstens tweëenhalve maand. Bètamannen Kijk, zegt André, dit zijn nu bètamannen die op het punt staan de harems van de andere mannen te veroveren. Ze hebben allemaal al hun eigen plek en blijven op afstand van elkaar. Eenmaal bij de grote groep aangekomen, zien we drie groepen vrouwtjes met veel jongen, alweer netjes op afstand van elkaar. Bij twee van de groepen bevindt zich een zenuwachtig mannetje, dat blaffend en rondhuppend zijn vrouwen bij elkaar probeert te houden. Het is als de bronst van de Veluwse edelherten, maar dan met de branding op de achtergrond. Dit is zíjn plekje, zegt André, en hij wijst op een fors uitgevallen mannetje. Het aardige is, dat hij er ook voor zorgt dat de jonge dieren niet de zee in gaan, want hij 'weet' dat de vrouwen van zijn harem alleen dan uit zichzelf terugkomen. En dat is belangrijk, want het aantal vrouwen bepaalt zijn status. De vrouwtjes zijn nu in zee om te vissen, en hun jongen mogen vanwege hun leeftijd het water nog niet in, dus onbewust werkt het mannetje eraan mee dat de diertjes niet omkomen. Je zult je het hele jaar maar zo moeten uitsloven, dat houdt zo'n dier toch nooit lang vol? André beaamt dat deze mannetjes drie à vier jaar leider zijn, en dan volledig zijn opgebrand. Leiders leven ook nooit lang. Grommerig contact Al dit soort capriolen heeft André nog nauwelijks hoeven toepassen, want dieren die onder de olie zitten, en dus meegenomen moeten worden, zijn niet aangetroffen. Wat je wel ziet, zijn dieren met olieplekken op de huid. Dat geeft irritatie, het dier krabt zijn huid open en maakt een smerige wond. Maar ook dan laten we het beest waar het is. Omdat hier geen opvang voor zeeleeuwen is gemaakt (anders dan voor de vogels), en bovendien: zo'n dier kun je daardoor voorgoed van zijn plek verjagen. We rekenen daarom in zo'n geval liever op de hulp van het zeewater, een van de beste desinfectanten. Overigens hebben zeeleeuwen, in tegenstelling tot robben, niet de gewoonte om hun wond te likken, zodat hun de inname van giftige stoffen bespaard blijft. Moet een dier toch behandeld worden, dan blijft dat beperkt tot enkele minuten. Alles moeten snel en kort blijven, zegt André, dat is het beste voor de dieren. Canadese berenjager Ook de plaatselijke bevolking staat niet te juichen bij het zeeleeuwvriendelijke optreden van de Nederlanders. André is zich daarvan volledig bewust. De vele vissers hier zien die beesten als grote voedselconcurrenten. En als zo'n zeeleeuw ook nog eens in hun netten zwemt, zijn ze natuurlijk helemaal in alle staten: een fiks stuk van hun jaarinkomen naar de knoppen! Toch zijn het niet deze vissers, maar de grote trawlervissers ver buiten de kust die de relatie zeeleeuwplaatselijke bevolking verzieken. Die vissen namelijk de zee leeg, zodat de zeeleeuwen steeds dichter op de kust moeten gaan jagen, en juist daar zit de inktvis, waar de vissers hier het meest aan kunnen verdienen. André pleit voor beperking van de vangsten door die trawlerbedrijven door middel van quota's, zodat de zeeleeuwen weer meer de open zee opzoeken en de lokale bevolking weer wat meer ruimte krijgt. Toch blijft ook de bevolking op San Cristóbal zelf een zorg, nu die erop staat een graantje mee te pikken van het toerisme, dat wel op de andere eilanden landt, maar hier nog nauwelijks van de grond komt. Natuurbehoud Maar gaat André hier straks weg net zoals hij gekomen is? Een grote zucht volgt als voorlopig antwoord. Ik zou hier dolgraag met mijn vrouw en kinderen wonen hè? Maar ook als ik straks weer rondleidingen in Emmen geef, of lezingen houd, benader ik het thema zeeleeuwen natuurlijk vanuit een heel andere dimensie dan wanneer ik de informatie uit een boek moet halen, dat is wel zeker. Maar, voegt hij eraan toe, het wordt er straks ook minder gemakkelijk op. Want dan sta ik weer bij mijn zeeleeuwen, in hun bassin. En denk ik: Tsjonge jonge, wat zitten jullie hier toch opgesloten. | Zie ook: Zeeleeuw en zeehond: verschil moet er zijn
Eerdere berichtgeving:
Nieuwe olieramp treft Ecuador - 26 januari 2001
Bemanning van tanker gearresteerd - 25 januari 2001
Olie uit Jessica drijft weg van Galápagos - 24 januari 2001
Unieke diersoorten op de Galápagos bedreigd - 23 januari 2001
Olieramp bedreigt Galápagoseilanden - 22 januari 2001
|