Wetenschap 30 januari 2001

De schuldgevoelens van Lenie

Door A. Jansen
Ze zitten er toch wel een beetje mee in hun maag. Lenie 't Hart, de kleine, parmantige, maar ietwat chaotische („waar is Lenie nou weer”) zeehondenredster uit Pieterburen, en André van Gemmert, verzorger van de 23 zeeleeuwen in het Noorderdierenpark in Emmen. Ze waren er juist zo snel bij, toen de ramp met de olietanker Jessica, bij de Galápagoseilanden, werd gemeld. Maar we zijn bijna veertien dagen verder, en de gevolgen van de tankerongeluk blijken reuze mee te vallen.

„Het bijzondere was”, zegt Lenie, in haar hotel op San Cristóbal, dat je er eigenlijk niets meer van merkte toen we aankwamen. Het was net alsof ik een toerist was. Je zag niets en toch was er een ramp. En je voelt je dan nog schuldig ook dat je zit te genieten van de mooie natuur. Dat je zit te niksen, omdat er gewoon geen dieren in de olie zitten. Dan voel je je alsof je je moet verontschuldigen. Maar ik denk nu dat we ontzettend dankbaar moeten zijn dat het niet erger is geworden.”

Bij André leven dezelfde gedachten: „Iedere keer heb ik het gevoel dat ik me tegen journalisten moet verdedigen waarom ik nog niet twintig zeeleeuwen heb gevangen en behandeld, terwijl we juist allemaal ontzettend blij moeten zijn dat het anders is gelopen.”

Onwetendheid
Toch is er de laatste dagen van duimen draaien geen sprake geweest, want dat de plaatselijke bevolking weinig weet hoe je een ramp aanpakt, is Lenie en André wel duidelijk geworden. Zelfs lieden van het Darwin Research Institute, een wereldwijd gesteunde particuliere organisatie die zich bezighoudt met onderzoek en bescherming van de Galápagos-natuur, zaten met de handen in het haar toen de ramp zich aandiende. „Ze weten hier echt heel weinig van zeedieren, van infectieziekten bijvoorbeeld”, zegt Lenie. Of hoe je dieren vangt en opvangt.”

Wat dat betreft was het ongeluk met de Jessica misschien wel een nuttige speldenprik, want nu is er toch iets in beweging gezet. Lenie: „De netten zijn klaar, dus mocht er straks toch nog ergens olie aanspoelen, dan weten ze onmiddellijk wat te doen. Er zijn de afgelopen dagen ook steeds mensen van hier met ons meegegaan bij het zoeken naar vervuilde dieren. Dus dat betekent dat we hier niet nutteloos zijn geweest.”

André liep de afgelopen dagen tegen hetzelfde verschijnsel onkunde op. „Er is nog nauwelijks studie gedaan naar de ecologische verhoudingen in dit gebied. Men weet ook niet of er nu 20.000 of minder zeeleeuwen zijn. Dat zijn toch simpele dingen. Vragen over gewicht en leeftijd kunnen ze nauwelijks beantwoorden, dus daar moet echt wat aan gedaan worden. Een ramp voorkomen is ook nagaan of je voldoende materialen klaar hebt liggen. Nu, er was hier helemaal niets. Ik heb gisteren met 20 dollar aan materiaal zelf maar een net in elkaar gefrutseld.”

Die netten zouden in de komende tijd best nog wel eens nodig kunnen zijn, want het gevaar is voor de dieren nog niet geweken. Er zit nog 40.000 liter olie in het schip. Maar wat vooral ook telt, is de absurde situatie dat veel zeldzame Galápagos-populaties allemaal op één plek bij elkaar zitten, en alleen daar voorkomen. Sommige soorten zijn ook nog eens zeer klein in aantal. Van de Lava-meeuw bijvoorbeeld zijn er slechts zo'n 400 exemplaren en dat maakt deze soort extra kwetsbaar. Door lokale olievervuiling kan een soort in één keer volledig worden uitgeroeid. En dat gevaar is reëel. Of, zoals een chemicus het deze week zei: „Kijk je van verre afstand naar de vervuiling, dan zie je niets meer, maar ga je aparte locaties onder de loep nemen, dan zie je hier en daar wel degelijk flinke olieaanspoeling.”

Zeeleeuwenkolonie
Wat de zeeleeuwen betreft lijkt het gevaar vooralsnog geweken. Samen met André bezoek ik op een snikhete ochtend (we zitten tegen de warmste periode aan) een zeeleeuwenkolonie op de zuidkust van San Cristóbal.

Op weg naar de grote groep dieren komen we enkele zeeleeuwen tegen die zich op gepaste afstand van de kolonie ophouden. „Op deze plek”, zegt André, „houden de jonge of bijna volwassen mannetjes zich op. Wij hebben het dan altijd over bètamannen, want het zijn nog geen leiders van groepen vrouwtjes. Maar op deze plek worden ze wel gevormd tot zulke leiders, want hier vinden de oefengevechten plaats. Zijn ze eenmaal sterk en bedreven genoeg, dan trekken ze naar de harems verderop om het op te nemen tegen de leiders daar.”

Verderop bevinden zich drie harems, netjes naast elkaar op het strand, zij het met elk een strikt afgebakend territorium. De belangrijkste man heeft er de grootste groep vrouwtjes. André weet van een man met wel 125 vrouwtjes. Nu heeft de Galápagos-zeeleeuw het wat dat betreft wel gemakkelijker dan bijvoorbeeld soortgenoten in koudere streken, want „de bronstprikkel is hier in de tropische zone altijd wel aanwezig, dat is in de noordelijke en zuidelijke gebieden (in de richting van Antarctica) anders, daar duren de bronstprikkels hoogstens tweëenhalve maand.

Bètamannen
Al wandelend gaan we in de richting van de kolonie, maar halverwege, komen we drie mannetjes tegen (te herkennen aan de bult op hun kop) die elk op een stukje strand voor pampus liggen in de hete zon.

„Kijk”, zegt André, „dit zijn nu bètamannen die op het punt staan de harems van de andere mannen te veroveren. Ze hebben allemaal al hun eigen plek en blijven op afstand van elkaar.”

Eenmaal bij de grote groep aangekomen, zien we drie groepen vrouwtjes met veel jongen, alweer netjes op afstand van elkaar. Bij twee van de groepen bevindt zich een zenuwachtig mannetje, dat blaffend en rondhuppend zijn vrouwen bij elkaar probeert te houden. Het is als de bronst van de Veluwse edelherten, maar dan met de branding op de achtergrond.

„Dit is zíjn plekje”, zegt André, en hij wijst op een fors uitgevallen mannetje. „Het aardige is, dat hij er ook voor zorgt dat de jonge dieren niet de zee in gaan, want hij 'weet' dat de vrouwen van zijn harem alleen dan uit zichzelf terugkomen. En dat is belangrijk, want het aantal vrouwen bepaalt zijn status. De vrouwtjes zijn nu in zee om te vissen, en hun jongen mogen vanwege hun leeftijd het water nog niet in, dus onbewust werkt het mannetje eraan mee dat de diertjes niet omkomen.”

Je zult je het hele jaar maar zo moeten uitsloven, dat houdt zo'n dier toch nooit lang vol? André beaamt dat deze mannetjes drie à vier jaar leider zijn, en dan volledig zijn opgebrand. „Leiders leven ook nooit lang.”

Grommerig contact
André heeft een reputatie in het nabootsen van zeeleeuwen, waardoor hij ze allemaal om zijn vinger kan winden. Hij wil echter niet ingaan op mijn verzoek daarvan een staaltje weg te geven. „Ik kan je wel zeggen dat zodra ik tussen de dieren loop ik vanzelf begin te grommen, het is een soort constant spinnen. Dat doen ze zelf ook. Zo houd ik contact met ze. Zie ik dat ze zich bedreigd voelen, dan maak ik me klein, ik ga op mijn buik liggen of even zitten. Een staande houding heeft voor zeeleeuwen iets agressiefs. Kijk maar naar vechtende mannetjes, die zich hoog tegen elkaar oprichten.”

Al dit soort capriolen heeft André nog nauwelijks hoeven toepassen, want dieren die onder de olie zitten, en dus meegenomen moeten worden, zijn niet aangetroffen. „Wat je wel ziet, zijn dieren met olieplekken op de huid. Dat geeft irritatie, het dier krabt zijn huid open en maakt een smerige wond. Maar ook dan laten we het beest waar het is. Omdat hier geen opvang voor zeeleeuwen is gemaakt (anders dan voor de vogels), en bovendien: zo'n dier kun je daardoor voorgoed van zijn plek verjagen. We rekenen daarom in zo'n geval liever op de hulp van het zeewater, een van de beste desinfectanten.” Overigens hebben zeeleeuwen, in tegenstelling tot robben, niet de gewoonte om hun wond te likken, zodat hun de inname van giftige stoffen bespaard blijft.

Moet een dier toch behandeld worden, dan blijft dat beperkt tot enkele minuten. „Alles moeten snel en kort blijven”, zegt André, „dat is het beste voor de dieren.”

Canadese berenjager
Niet iedereen in het hulpverlenerskamp denkt zoals André (en Lenie). Zo heeft een rondborstige berenjager uit Canada (de man draagt de tanden en nagels van naar eigen zeggen zelfgeschoten beren om zijn nek) zich al berucht gemaakt doordat hij rondbazuint graag een paar zeeleeuwen onder handen te willen nemen. Binnen het Lenie-kamp werden om die reden al strategieën besproken om als eerste bij een eventuele zieke zeeleeuw te zijn.

Ook de plaatselijke bevolking staat niet te juichen bij het zeeleeuwvriendelijke optreden van de Nederlanders. André is zich daarvan volledig bewust. „De vele vissers hier zien die beesten als grote voedselconcurrenten. En als zo'n zeeleeuw ook nog eens in hun netten zwemt, zijn ze natuurlijk helemaal in alle staten: een fiks stuk van hun jaarinkomen naar de knoppen!” Toch zijn het niet deze vissers, maar de grote trawlervissers ver buiten de kust die de relatie zeeleeuw–plaatselijke bevolking verzieken. „Die vissen namelijk de zee leeg, zodat de zeeleeuwen steeds dichter op de kust moeten gaan jagen, en juist daar zit de inktvis, waar de vissers hier het meest aan kunnen verdienen.”

André pleit voor beperking van de vangsten door die trawlerbedrijven door middel van quota's, zodat de zeeleeuwen weer meer de open zee opzoeken en de lokale bevolking weer wat meer ruimte krijgt.

Toch blijft ook de bevolking op San Cristóbal zelf een zorg, nu die erop staat een graantje mee te pikken van het toerisme, dat wel op de andere eilanden landt, maar hier nog nauwelijks van de grond komt.

Natuurbehoud
Wil dat niet ten koste gaan van de natuur, dan zullen de mensen hier meer bij dat natuurbehoud betrokken moeten worden, vindt André. In Uruguay, waar een aantal jaren geleden een veel grotere ramp plaatsvond (tienduizend zeeleeuwen gedood door olie) heeft André als rechterhand van Lenie bemoedigende ervaringen opgedaan op dat gebied. Zeeleeuw Andrés (jawel, vernoemd naar de Emmense dierenverzorger) zwemt er nog rond, en is daar de lieveling van de bevolking. „We hadden het dier behandeld, maar kennelijk te goed: hij wilde niet meer terug naar zee. De bevolking daar heeft dat allemaal meegemaakt, en ging daardoor die zeeleeuwen veel positiever beleven. Ik zie nog een groepje bouwvakkers op een stellage staan op het moment dat de zeeleeuw zijn kop uit zee stak. „Hé, Andrés, daar hebben we Andrés”, riepen ze met z'n allen. Prachtig toch.”

Maar gaat André hier straks weg net zoals hij gekomen is? Een grote zucht volgt als voorlopig antwoord. „Ik zou hier dolgraag met mijn vrouw en kinderen wonen hè? Maar ook als ik straks weer rondleidingen in Emmen geef, of lezingen houd, benader ik het thema zeeleeuwen natuurlijk vanuit een heel andere dimensie dan wanneer ik de informatie uit een boek moet halen, dat is wel zeker.”

„Maar”, voegt hij eraan toe, „ het wordt er straks ook minder gemakkelijk op. Want dan sta ik weer bij mijn zeeleeuwen, in hun bassin. En denk ik: Tsjonge jonge, wat zitten jullie hier toch opgesloten.”

Zie ook:
Zeeleeuw en zeehond: verschil moet er zijn

Een schip op het strand...

Eerdere berichtgeving:
Schade op de Galápagos moeilijk te bepalen - 27 januari 2001

Nieuwe olieramp treft Ecuador - 26 januari 2001

Bemanning van tanker gearresteerd - 25 januari 2001

Olie uit Jessica drijft weg van Galápagos - 24 januari 2001

Unieke diersoorten op de Galápagos bedreigd - 23 januari 2001

Olieramp bedreigt Galápagoseilanden - 22 januari 2001