Opinie

Zekerheid ligt in drie-enige God

De puritein John Owen heeft een eigen bijdrage geleverd aan de pastorale bezinning op de geloofszekerheid door kwetsbare christenen te richten op de drie-enige God, betoogt dr. R. W. de Koeijer.

Dr. R. W. de Koeijer
27 October 2017 16:35Gewijzigd op 16 November 2020 11:48
„De combinatie van gerichtheid op God en innerlijke beleving is belangrijk in Owens visie op de geloofszekerheid.” Foto: de kerk in Fordham, de eerste gemeente van John Owen. beeld RD, Jan van ’t Hul
„De combinatie van gerichtheid op God en innerlijke beleving is belangrijk in Owens visie op de geloofszekerheid.” Foto: de kerk in Fordham, de eerste gemeente van John Owen. beeld RD, Jan van ’t Hul

Geloofszekerheid is een opvallend thema in de geschriften van de puriteinen. Aan de bezinning op dit onderwerp droeg John Owen (1616-1683) bij, enerzijds door de aandacht van zijn lezers te richten op het werk van God Drie-enig als de onwankelbare grond van de zekerheid, anderzijds door uitvoerig in te gaan op de geestelijke beleving van de gelovige.

De zekerheid die het werk van de drie-enige God biedt, komen we al tegen in Owens vroege werken. In zijn geschrift over de dood van Christus (1650) stelt hij dat Christus’ kruisoffer alleen de gelovigen geldt en daarom hun heil garandeert.

In 1654 publiceert Owen een werk over de volharding van de gelovigen. Daarin laat hij zien dat zij alleen kunnen volhouden omdat hun heil vastligt in Gods verkiezende liefde, in Zijn verbondsbeloften, in het offer en de voorbede van Christus en in de inwoning van de Heilige Geest.

In het invloedrijke ”Over de Gemeenschap met God” (1657) maakt Owen duidelijk dat de zekerheid van elke christen ligt in het werk van God Drie-enig: in de eeuwige, onveranderlijke liefde van de Vader, in de genade van de Zoon en in de troost van de Heilige Geest. Owens latere geschriften vertonen geen ander beeld.

Gemeenschap met God

Bij zijn nadruk op Gods genadewerk heeft Owen echter eveneens uitvoerige aandacht voor de gelovige en diens beleving. In dat kader komt ook de kwestie aan de orde of en in hoeverre de gelovige zeker kan zijn van zijn aandeel aan het heil.

In Owens vroege ”Grote Catechismus” (1645) komt de geloofszekerheid al aan de orde in zijn definitie van het geloof: „Het is een rusten op de vrije beloften van God in Jezus Christus met een vaste overtuiging van hart dat God een verzoend Vader voor ons is in de Zoon van Zijn liefde.” Door de omschrijving „een vaste overtuiging van het hart” verbindt hij geloof sterk met zekerheid. De reden hiervan is dat het is gericht op Gods heilsbeloften in Christus. In Owens definitie gaan geloof en zekerheid dus samen op.

In ”Over de Gemeenschap met God” stelt Owen de geloofszekerheid aan de orde als hij ingaat op de geloofsomgang met God Drie-enig. In het gedeelte over de omgang met de Vader schrijft hij dat Gods kinderen veel te weinig zicht hebben op Gods liefde en daarom onder de maat leven: „Zij zijn wel overtuigd van de Heere Christus en Zijn goedheid; hun moeilijkheid ligt in hun aanvaarding bij de Vader. Hoe is Zijn hart tegenover hen gesteld? (...) Vele donkere en verontrustende gedachten komen op dit punt omhoog. Weinigen kunnen hun harten en gedachten door het geloof tot deze hoogten oprichten dat hun zielen rusten in de liefde van de Vader. Ze leven beneden dit niveau, in de regionen van hoop en vrees, stormen en wolken.” (21-23)

Owen stelt echter dat het belangrijk en rijk is om de Vader te zien als de „eeuwige Fontein van al de rijke genade die in het bloed van Christus naar zondaars toevloeit. Zo veel als we de liefde van de Vader zien, zo veel zullen we ons verheugen in Hem en niet meer.”

Liefdevolle omgang

Toch blijkt in Owens verwoording dat de genoemde aarzeling bij kwetsbare gelovigen sterk is en te maken heeft met de persoonlijke toespitsing van deze liefde van de Vader: „Hoe kan ik gemeenschap met God in liefde oefenen als ik niet weet of die liefde mij geldt? Is er niet het gevaar van oppervlakkige overmoed?” Owen benadrukt dat Gods liefde alleen in het geloof kan worden aanvaard. Wie de liefde van de Vader gelovig ontvangt, wordt in deze liefde opgenomen.

Een ander menselijk bezwaar is dat het moeilijk is in Gods liefde te geloven als er dikwijls zo weinig liefde in het hart wordt gevonden. Maar Owen waarschuwt tegen het omdraaien van de zaak. De liefde van de Vader gaat aan alles vooraf en is dus niet afhankelijk van de liefdesreactie van de gelovige.

De geloofszekerheid ligt dus buiten de gelovige, in het werk van God Drie-enig. Tegelijk wordt deze zekerheid beoefend en ontwikkeld in de liefdevolle omgang met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Daarbij krijgt de geestelijke beleving ook ruime aandacht. Op deze manier functioneert de zekerheid in de innerlijke en innige gerichtheid op de drie-enige God. Deze combinatie van gerichtheid op God en innerlijke beleving is belangrijk in Owens visie op de geloofszekerheid.

Psalm 130

Het thema geloofszekerheid komt het uitvoerigst aan de orde in Owens ”Praktische verklaring van Psalm 130” (1668). In zijn uitleg van vers 4, waarin de belijdenis van Gods vergeving klinkt, wil Owen kwetsbare gelovigen pastoraal verder leiden. Dat doet hij door onderscheid te maken tussen basiszekerheid en volle zekerheid. Om de volle zekerheid te stimuleren, richt hij de aandacht van de genoemde gelovigen rechtstreeks op het karakter en het heilswerk van God. Hij wijst erop dat vergeving opkomt uit Gods goedheid, barmhartigheid en genade, waarvan het brandpunt de verzoening door Christus is.

Owen kiest niet zozeer de weg van de sluitrede, de geestelijke oefening waarbij men de zekerheid wil bevorderen via herkenbare innerlijke of uiterlijke kenmerken, zoals oprecht berouw, verlangen om de Heere te dienen, betrokkenheid op de prediking en het leven volgens Gods geboden.

Dat Owen niet helemaal aan de kenmerken voorbij gaat, blijkt uit een passage waarin hij de vraag bespreekt of men de vergeving alleen kan geloven als men weet wedergeboren te zijn. Owen maakt echter duidelijk dat geloof en wedergeboorte zo nauw samenhangen, dat het nauwelijks mogelijk is dit verborgen werk van God te ontdekken voordat men gelooft. Dit geldt ook het tijdstip van de wedergeboorte. Men kan wedergeboorte het beste onderscheiden aan de hand van verschillende gevolgen ervan, met name het geloof in Christus. Daarom hoeft de noodzaak van wedergeboorte geen belemmering te zijn om de belofte van Gods vergeving te aanvaarden.

Het is voor Owen een belangrijke pastorale regel dat gelovigen zich niet moeten laten leiden door hun negatieve oordeel over zichzelf, dat voortkomt uit zondekennis, maar door het oordeel van Christus. Christus verkondigt namelijk dat wie in Hem gelooft vergeving zal ontvangen en dus niet zal worden afgewezen. Bovendien zijn (paradoxaal gesproken) de ervaring van innerlijke gebrokenheid en de strijd ertegen volgens Owen juist kenmerkend voor Gods werk. Want hoe geestelijker iemand is, hoe meer hij zijn gebrek aan geestelijkheid ziet.

De auteur is hervormd predikant in Bilthoven. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij gisteren hield op de Tabernakeldag in Veenendaal.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer