Paul Abels: kerkhistoricus met een geheim leven
Hij noemt zichzelf een lezer van de samenleving, Paul Abels. Kijken naar wat er gebeurt, de media volgen, voeling houden met zo veel mogelijk mensen en groepen. Analyseren welke kant het opgaat met ons land, waar de dreigingen van de toekomst zitten. De kerkgeschiedenis helpt hem daarbij – hoe onwaarschijnlijk dat ook klinkt.
Vier voorletters en twee titels heeft hij, en die gebruikt hij ook allemaal: prof. dr. Paul H. A. M. Abels. Dat is vooral om verwarring met een eveneens publicerende naamgenoot te voorkomen. Maar het zegt ook nog iets anders over hem. Paul Hendrikus Adrianus Maria. Na zijn eigen voornaam ook de namen van zijn beide grootvaders en de naam van Maria. Drie verwijzingen naar de rooms-katholieke familietraditie waarin hij staat.
Maar zijn belangstelling is breder dan die eigen traditie. Dat wordt zichtbaar in de rijke verzameling boeken die de benedenverdieping van zijn Goudse grachtenpand vult – de familie woont op de eerste verdieping. Een hele plank met kloeke, oude Statenbijbels bijvoorbeeld. Maar daarnaast heeft hij een antiek Mariabeeld neergezet. Dat typeert hem.
Hij werd al eerder geïnterviewd voor deze krant. Zes jaar geleden. Het leverde een verhaal op over zijn boekenverzameling, over zijn schilderijen, prenten en beelden, over zijn liefde voor de kerkgeschiedenis, over het rijke roomse leven van zijn jeugd, over Gouda en zijn bezigheden als ”goudoloog” (iemand die Goudse burgers lesgeeft over de geschiedenis van de stad).
Pas helemaal aan het eind van dat interview viel te lezen: „In het dagelijks leven is Abels veiligheidsadviseur bij het ministerie van Justitie in Den Haag. Veel wil hij daar niet over kwijt.” En daarop volgden dan nog een paar vrij algemene zinnen over de toestand in het land. Meer kreeg de journalist er kennelijk niet uit.
Achteraf gezien is dat niet vreemd, want zo deed Abels het vroeger altijd. Breed uitweiden over zijn bestaan als kerkhistoricus, bijna niets vertellen over zijn baan in het inlichtingenwerk. Maar sinds hij in 2017 bijzonder hoogleraar inlichtingenstudies is geworden, is dat veranderd. Inmiddels kan hij meer vertellen over het geheime leven dat hij in de voorafgaande jaren geleid heeft. „Gekscherend heet het dat ik mijn coming-out heb mogen beleven”, zei hij een paar jaar geleden tegen de journalisten van het dagblad Tubantia.
Zijn nieuwe vak vraagt erom dat hij mensen opleidt en verhalen vertelt. Het betekent ook dat hij onderzoek doet naar de diensten waar hij zelf eerder werkte. Vorige maand verscheen zijn boek ”Spionkoppen. Inlichtingenleiderschap in elf portretten”, waarin hij schetst hoe de elf diensthoofden van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), later de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), in de praktijk leiding hebben gegeven aan het werk. De dienst bestaat inmiddels 75 jaar –hij werd nét na de oorlog opgericht– en Abels heeft acht van de elf diensthoofden tijdens zijn lange loopbaan zelf meegemaakt.
Wat vinden ze ervan, bij de AIVD, dat u dat boek geschreven hebt?
„Ik weet het niet, ik hoor er niet veel over. Ik ben natuurlijk zelf weggegaan bij de dienst, in 2005, toen ik besloot om voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding te gaan werken. Zoiets wordt toch als een soort verraad beschouwd. Als je daar eenmaal werkt, hoor je niet weg te gaan. Daar komt bij dat mensen van de dienst graag ”oesteren”, onder de radar werken en de dingen voor zichzelf houden. Niet iedereen wilde aan dit boek meewerken. Maar het is op basis van andere bronnen toch gelukt om een goed beeld te krijgen van het functioneren van de diensthoofden, in die 75 jaar.”
Onverdeeld positief is dat beeld niet.
„Ik zie vaak gebrek aan goed leiderschap, te weinig open communicatie, te veel interne conflicten. Terwijl het toch om onze nationale veiligheid gaat. Het zou beter zijn als er meer zichtbaar werd van wat de dienst doet. Nu hebben mensen alleen een vaag beeld van geheimzinnige mannen met gleufhoeden en regenjassen, maar geen idee van de inhoud van het werk: mogelijke bedreigingen van onze rechtsorde in kaart brengen. Cyberaanvallen, fake news, de radicale islam, de Russen, maar ook degenen die van binnenuit mist en wantrouwen in de samenleving zaaien.”
Hoe bent u in het inlichtingenwerk terechtgekomen?
„Ik ben opgegroeid in Almelo, in een degelijk katholiek gezin met een Brabantse moeder en een Twentse vader. Met veel moeite heb ik havo gedaan, tot ik uiteindelijk verlost werd van de exacte vakken – toen ging het ineens geweldig. Mijn vader was politieagent, een grote, sterke man, met een uniform en grote laarzen. Zo wilde ik ook worden, dus ik meldde me aan voor de politieschool. Maar het eerste wat ik daar voor de kiezen kreeg was een wiskundetest, en daar haakte ik op af. Ik dacht: ik ga vwo doen en lekker geschiedenis studeren. In Nijmegen. Op de eerste dag ontmoette ik daar Ton Wouters, ook zoon van een politieagent. Met hem was ik sindsdien bevriend, tot zijn overlijden in 2009. Ton is degene geweest die mij naar Den Haag gehaald heeft.”
Een kerkhistoricus die gevraagd wordt om voor de veiligheidsdienst te komen werken, dat blijft bijzonder.
„Je verwacht het misschien niet meteen, maar geschiedenis is een heel goede opleiding voor een analist. Een historicus moet verklaren wat is geweest, een analist moet voorspellen wat op ons afkomt, dat is een verschil. Maar in beide gevallen moet je de samenleving lezen. Je moet kritisch naar bronnen kijken. Je moet kennis hebben van de ideeënwereld van de groep die je bestudeert. Ik heb bijvoorbeeld ontzettend veel profijt gehad van mijn kerkgeschiedenisstudie bij het begrijpen van de radicale islam, en bij het doorzien van de spanningen tussen seculier en religieus denken in de maatschappij.”
U ziet religie ook in onze huidige samenleving als een factor bij radicalisering.
„Je kunt dat wel ontkennen, maar dat is alsof je de zwaartekracht ontkent. Als je de oorzaken van terrorisme alleen maar zoekt in het feit dat bepaalde groepen een achterstand hebben, dat ze zich buitengesloten of onrechtvaardig behandeld voelen, dan zie je iets wezenlijks over het hoofd. De gedachte aan verlossing speelt bij terroristen een grote rol. Zij denken echt dat ze verlost worden uit een bestaan waarin iedereen op hen neerkijkt. Dat niet alleen zijzelf, maar ook hun familieleden door hun martelaarschap later heel dicht bij Allah komen te staan. Als je dat niet begrijpt, kun je ook geen goede aanpak of oplossing bedenken. Het is geen probleem van ”achtergestelde jongeren”, het is een ideologisch probleem.”
Bent u ook degene die vervolgens de beste aanpak bedenkt?
„Ik ben geen beleidsmaker, ik ben analist. Mijn collega’s en ik brengen advies uit, zonder te kijken naar wat politiek wenselijk is. Het is aan anderen om daar beleid op te maken. Daar bemoeien wij ons niet mee, die werelden moeten goed gescheiden blijven. Maar het gaat natuurlijk altijd om de vraag: Hoe ga je in een democratische samenleving met de vrijheid van godsdienst en meningsuiting om? Je mag mensen niet het recht ontzeggen om fundamentalistisch te zijn, maar als ze zich niet –zoals SGP’ers– laten inkapselen door iets als Romeinen 13, zullen ze in hun handelen toch beperkt moeten worden door de overheid.”
Wisten uw vrouw en kinderen destijds waar u mee bezig was?
„Ik heb nooit het stiekeme gehad dat ik bij sommige collega’s zag. Die gingen ’s ochtends met hun broodtrommeltje op de fiets naar hun werk, maar hun eigen echtgenote wist niet wat ze overdag deden. Dat ging mij te ver, mijn vrouw en kinderen waren wel op de hoogte. Maar onze dochters beseften heel goed dat ze niet zomaar over mijn werk mochten praten. Het is weleens gebeurd dat een journalist naar mijn telefoonnummer op het werk vroeg, en dat mijn dochter dat niet wilde geven. Hij kwam er bij haar gewoon niet doorheen.”
Hoe ging dat dan met vrienden, en familie?
„Bijna niemand wist wat ik echt deed, de identiteit van AIVD’ers is een staatsgeheim. Het is lastig om zo te leven. Daarom krijg je bij de dienst ook een extra goed salaris, en mocht je tot voor kort op je zestigste stoppen met werken. Voor de buitenwereld heette het dat ik ambtenaar was bij Binnenlandse Zaken. De eerste dag heb ik ook een rondleiding gehad op het ministerie, om het gebouw in me op te nemen. Dan kon ik vertellen hoe mijn werkomgeving eruitzag.”
Het klinkt als een spannende baan.
„Dat was het absoluut niet, in het begin. Ik had na mijn studie een paar jaar als journalist bij de Twentsche Courant gewerkt, dat was veel spannender werk. Alleen betaalde dat heel slecht. Ik was inmiddels getrouwd met Christa, en net in de periode dat zij haar baan in het onderwijs verloor –daar ging het ook niet zo goed in die tijd– belde Ton. Ze zochten een Oost-Europaspecialist bij de BVD. Ik wist niks van Oost-Europa, maar dat gaf niet. Het was vooral belangrijk dat ik uit een betrouwbaar milieu kwam. In die tijd was bijna iedereen bij de BVD het zoontje van een politieagent, of van een militair. Of gereformeerd, dat kon ook, gereformeerden stonden bekend als betrouwbaar. Ik kwam daar dus, in de nadagen van de Koude Oorlog, maar spannend was mijn werk in die tijd niet. Wij academici werden veilig opgesloten in een stafafdeling om prachtige rapporten te schrijven, maar we mochten ons niet met de operaties bemoeien. Ik dacht: waar ben ik aan begonnen?”
Was dat ook de periode waarin u aan een proefschrift bent gaan werken?
„Eerst kwam het aantreden van Arthur Docters van Leeuwen als diensthoofd. Daarmee veranderde er veel. De schotten werden opgeheven, wij werden verspreid over de dienst en echt als analist aan een team toegevoegd. Dat was een verademing. Ik kon naar buiten, het land in, contacten leggen met wetenschappers, met minderheidsgroepen, breder naar de samenleving kijken. Het was een soort verlossing uit het isolement. In die periode zijn Ton en ik aan ons gezamenlijke proefschrift begonnen. Docters van Leeuwen stimuleerde dat. Het onderwerp, de Reformatie in Delft en Delfland, was niet direct relevant voor ons werk, maar hij vond dat je van zo’n onderzoek een betere analist en een betere schrijver werd. En dat was ook zo.”
Dat kom je niet veel tegen, een katholiek die zich specialiseert in de geschiedenis van de Reformatie.
„Ken uw vijand, hè... Maar serieus: ik was tijdens mijn studie gegrepen door de colleges van de Nijmeegse hoogleraar kerkgeschiedenis, Mathieu Spiertz. Hij deed in die tijd onderzoek naar de eerste dominees in de Nederlanden. Zelf wilde ik ook wel graag weten waarom Twente, het land waar ik opgroeide, in die tijd juist katholiek was gebleven. Op die manier ben ik in de geschiedenis van de protestantisering terechtgekomen. Je raakt in de ban van zo’n onderwerp, je vraagt je af wat de mensen van de zestiende en zeventiende eeuw ten diepste heeft gedreven.”
Wat betekent religie voor u zelf?
„Ik houd van mensen als Coornhert en Erasmus – die allebei een link met Gouda hebben. Zij waren hun tijd ver vooruit. Niet die hokjesgeest, geen kerken scheuren op menselijke interpretaties van de Bijbel, maar de kern van het Evangelie vasthouden en de christelijke eenheid nastreven. Tradities moet je koesteren, ik ben een groot liefhebber van tradities. Maar maak er geen strijdpunt van.”
Welke rol speelt het christendom vandaag in Nederland, volgens u?
„De kerken zijn gemarginaliseerd, die spelen amper nog een rol in de samenleving. Net als veel andere organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Dat vind ik zorgelijk. Er is in ons land een groeiend antioverheidssentiment, een teloorgang van het gezag. De solidariteit tussen groepen in de samenleving neemt snel af. Ouderen staan tegenover jongeren tijdens deze coronacrisis. Het gemeenschapsdenken verdwijnt, iedereen is als individu op zichzelf aangewezen. Maar er zijn veel mensen die dat niet kunnen, zelf keuzes maken. Die mensen hebben houvast nodig in het leven, inkadering door normstellende instanties. De kerken zouden daar een rol in kunnen vervullen, maar dan moeten ze wel hun eigen falen erkennen en nieuwe wegen inslaan.”
Als u bij de AIVD was gebleven, was u nu al met pensioen geweest.
„Ja, ik heb daar natuurlijk over nagedacht toen ik van baan veranderde: heb ik het ervoor over om vijf jaar langer te werken? Ik heb veel van zeer nabij meegemaakt bij de dienst: de Val van de Muur, de val van Ceausescu, de oorlog in Irak, maar ook de moord op Pim Fortuyn, de moord op Theo van Gogh, eigenlijk alle grote gebeurtenissen van die periode. Maar het was een unieke uitdaging om voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding te gaan werken. Uit dat werk is ook het instituut ontstaan waar ik nu een dag in de week als bijzonder hoogleraar inlichtingenstudies aan verbonden ben. Daar kan ik mijn ervaring kwijt. Maar ik ben van plan volgend jaar te stoppen, als ik 65 word. Christa en ik houden ervan om naar veilingen en boekenmarkten te gaan. En ik ben een gepassioneerd voetballiefhebber – supporter van Heracles, maar dat zegt jullie zeker niets? En ik heb vijf kleinkinderen, waar ik graag tijd aan besteed. En de viering van de 500e verjaardag van Coornhert in Gouda komt eraan, daar ben ik ook bij betrokken. En ik wil nog graag een paar mooie historische boeken schrijven. Een integrale studie over de Bestandstwisten –de strijd tussen remonstranten en contraremonstranten– bijvoorbeeld, die is er nog niet. Ik heb nog veel te doen.”
Paul Abels
Paul H. A. M. Abels (Nijmegen, 1956) groeide op in Almelo en studeerde geschiedenis in Nijmegen. Vanaf 1984 werkte hij achtereenvolgens voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (en Veiligheid). Intussen promoveerde hij in 1994 op een onderzoek naar de Reformatie in Delft en Delfland, publiceerde hij tal van boeken en artikelen over 16e- en 17e-eeuwse kerkhistorie, en was hij medeoprichter van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis. Sinds 2017 is hij bijzonder hoogleraar Governance of Intelligence and Security Services aan de Leidse universiteit. Hij woont in Gouda, is getrouwd, heeft drie dochters en vijf kleinkinderen.