Thomas Westerhout: geboeid door oude schepen
Bergen foto’s heeft Werkendammer Thomas Westerhout (68) in zijn bezit. Zo’n 35.000, schat hij. Allemaal van Werkendam. Hier zit een enorm aantal afbeeldingen van vrachtschepen bij. „Logisch. Zeg je Werkendam, dan zeg je schippers.”
Zeker, Nederland kent meer schippersdorpen, steekt Westerhout van wal. „Oude-Tonge en Vreeswijk, bijvoorbeeld. En Krimpen aan den IJssel, Ouderkerk aan den IJssel en Gouderak. Maar de meeste schippers zijn in de afgelopen vijftig jaar wel verdwenen uit die dorpen. In Werkendam niet.” Hij „zou niet weten” hoe dat komt. „Het beroep blijft gewoon van vader op zoon overgaan. Meer dan 200 schepen hebben hier hun domicilie.”
De innige relatie tussen het dorp en het water bestaat volgens Westerhout al sinds de beruchte Sint-Elisabethsvloed in 1421. Westerhout: „Telkens kwam het land hier onder water te staan. Hierdoor konden boeren met landbouw niet meer de kost verdienen. Ondertussen viel er wel veel vis te vangen. Dus stapten de boeren over op het beroep van visser.”
Later gingen ze aan de slag als schipper in de binnenvaart, of als rijswerker: dan maakten ze matten van rijshout –zinkstukken– om de oevers tegen afkalving te beschermen. „Sliedrechtenaren legden zich vooral toe op het baggerwerk. Zo had elke dorp zijn eigen specialisme.”
Verhalen
Bij zijn speurtochten naar het verleden van Werkendam breidde zijn fotoverzameling zich steeds verder uit. Negen historische boeken schreef hij. „Het boek ”Van Biesboschvissers tot Europaschippers” (1989) vormde de aanleiding om een fotoverzameling van schepen aan te leggen. In het boek zijn de eerste zalmschouwtjes te zien, maar ook de kustvaarders van eind jaren tachtig van de vorige eeuw.
In zijn zoektocht naar verhalen en afbeeldingen van schepen trok hij vooral langs oudere mensen. „Die kijken terug op hun leven en zitten vol verhalen. Hierdoor heb ik in de jaren tachtig heel veel over de zeiltijd kunnen schrijven: de bejaarden van toen waren soms nog van het eind van de negentiende eeuw geboren.”
Tussen 1920 en 1930 kwam de periode van de beroepszeilvaart zo’n beetje ten einde. Maar pas in 1952 deed de laatste Werkendammer zijn windgedreven vaartuig –met hulpmotor– van de hand.
Zwaar werk
Veel schippersfamilies verdienen al eeuwen hun brood op het water, weet Westerhout. Maar dat hoorde hij niet van de oude rotten. „Mensen weten meestal hooguit tot honderd jaar terug hun familiegeschiedenis. Maar in het streekarchief van Heusden is ook heel veel te vinden: daar heeft Werkendam zijn gerechtelijk archief ondergebracht.” Echte Werkendamse schippersgeslachten zijn, zo blijkt uit de archieven, onder meer Den Haan, Verheij en Hovestadt, zegt Westerhout. „Die hadden soms rond 1600 al een schipper als voorouder.”
Zelf stamt hij uit een griendwerkersgeslacht. „Hoewel mijn opa wel een tijdje mosselvisser is geweest in Yerseke.” Niettemin bracht Westerhout een groot deel van zijn leven op de rivier door. „Om te beginnen heb ik een jaar achter de bak gelopen op een zelflosser: de En Avant van Bastiaanse hier uit het dorp. Later heb ik een paar jaar op een steenstorter gewerkt bij Van Oord ACZ; daarna heb ik 31 jaar bij de waterpolitie gewerkt.”
Dat werk op zelflossers, die zand uit de Merwede leverden, was zwaar. „Maar vóór de uitvinding van de zelflosinstallatie was het nog veel zwaarder: toen moesten ze het zand met mankracht lossen.” Die zelflosinstallatie was een uitvinding van zandschipper Arie Kreuk uit Nieuwerkerk aan den IJssel. Westerhout: „Hij had er patent op moeten aanvragen, maar heeft dat nooit gedaan. Ik heb zijn zoon nog gekend; die was zogezegd straatarm.”
Leed
In de fotoalbums van Westerhout staan de afbeeldingen van zo’n 1000 schepen netjes op alfabet gerubriceerd. Alle informatie die hij per schip heeft kunnen achterhalen, heeft hij er op getypte velletjes bijgevoegd: „De werf waar het schip is gebouwd, het bouwjaar, de eigenaren en aanpassingen door de jaren heen en andere bijzonderheden.” Zoals die keer dat de Hoop en Vertrouwen van schipper Engel Wijbrands in kruiend ijs terechtkwam. En het drama dat schipper Toon Klop meemaakte toen zijn trots, de negen jaar jonge zeilklipper Margaretha Johanna, bij een plotselinge storm in stukken brak.
Nog altijd blijft Westerhout verzamelen. Maar nieuwe schepen krijgen in zijn collectie amper voet aan de grond. Behalve de beelden die hij in 2005 nodig had voor zijn boek ”Werkendam: 100 jaar Schuttevaer, van rijshout tot container”. „Schepen vanaf 1990 vind ik niet interessant meer. Ik heb mensen gekend die bij het zien van een mast al wisten om welk schip het ging. Tegenwoordig zien schepen er allemaal hetzelfde uit. De romantiek is verdwenen; de schipper is ondernemer geworden.”
Gevangen door het ijs
Winter 1924. De zeilkast Hoop en Vertrouwen van schipper Engel Wijbrands uit Werkendam komt in kruiend ijs gevangen te zitten nabij de haveningang van Huizen. Een benarde positie: het ijs dreigt het schip te kraken.
De Dienst der Genie, belast met het onderhoud van de nabijgelegen vesting Naarden, schiet de schipper te hulp. Met springstof maken de militairen een opening in het ijs. Visserlui uit Huizen helpen het schip vervolgens met pijn en moeite veilig in de haven binnen te gaan.
Paradepaardje Werkendam vaart nog steeds
Met zijn 313 ton kan de tweemastklipper Onderneming van Huibert de Waal Corstiaanszoon zich het grootste zeilschip van Werkendam noemen. Althans in 1910. De stalen tweemaster geldt lange tijd als paradepaardje van de plaatselijke vloot, en vaart vooral zand en grind.
In 1928 installeert De Waal er een 105 pk-tweetaktmotor van de dieselmotorenfabrikant Deutsche Werke in, waarbij het zeiltuig verdwijnt. Het schip krijgt tegelijkertijd een zelflosinstallatie voor zand en grind. Vanaf 1939 vaart het met een 120 pk-viertakt van Deutsche Werke.
In 1970 verkoopt de toenmalige eigenaar Huib de Waal (zoon van Huibert) de klipper aan schipper Bert Baars te Enkhuizen. Die maakt er weer een zeilschip van en doopt het Dageraad.
Aan stukken geslagen
Westkapelle, 1919. Met zijn fraaie zeilklipper Margaretha Johanna (216 ton) vaart de Werkendamse schipper A. F. Klop vaak stortsteen van Antwerpen naar de Zeeuwse kust, ter versterking van de zeedijken. Een specialiteit van Werkendammers en Sliedrechters in die tijd.
Bij hoogwater trekt men de geladen schepen zo ver mogelijk op het strand of talud. In afwachting van het volgende hoogtij lost een grote losploeg vervolgens de lading basaltstenen, door ze simpelweg overboord op de wal te gooien. Bij vloed raakt het schip vanzelf weer vlot. Dan trekt de schipper het lege schip op zijn ankers terug naar het diepe, om weer weg te kunnen zeilen.
Op 11 juni 1919 loopt deze losmethode echter compleet verkeerd af. Tijdens het lossen voor de kust van Westkapelle (Walcheren) overvalt een zware onweersbui de werkers. De Johanna Margaretha ligt op dat moment nog half geladen op de glooiing en kan niet wegkomen. Tijdens de storm breekt de hulpeloze klipper in twee stukken.
Een andere klipper, de Rival van J. Roskam uit Sliedrecht, treft een veel beter lot. Hij ligt nog geheel geladen, en iets gunstiger in de branding. De aanrollende golven slaan het schip vol water. Hier- door kan het, onwrikbaar op de bodem, de storm zonder veel kleerscheuren doorstaan.
Het vergaan van de Margaretha Johanna betekent een grote klap voor schipper Klop. Hij blijkt, mogelijk vanwege zijn visie op Gods voorzienigheid, onvoldoende of niet verzekerd. In 1923 laat hij het motorscheepje Niets Bestendig bouwen, bij scheepswerf Van den Adel in Papendrecht. Het scheepje meet slechts 45 ton.
Na het ongeluk met de Margaretha Johanna en de Rival besluit Rijkswaterstaat om voortaan niet langer schepen op de kust te laten lossen. Ze maken plaats voor zolderbakken (een type dekschuit; een aakachtig schip met weinig diepgang en relatief veel laadvermogen).