Surinamers op zoek naar afstamming
Niet alleen autochtone Nederlanders zijn massaal op zoek naar hun voorgeslacht. Ook landgenoten met een Surinaamse achtergrond speuren intensief de archieven na. „Noem het een zoektocht naar je culturele identiteit.”
Een donkergetinte man loopt het stadsarchief van Almere binnen. „Ik kom voor de stamboom van mijn Surinaamse voorouders. Hier zou ik informatie kunnen vinden. Mijn familienaam is trouwens Bodeutsch”, zegt hij tegen Huub van Helvoort, een blanke Nederlander die met een laptop achter een tafel zit.
„Die gegevens vindt u niet hier, maar ik kan u wel op weg helpen bij uw speurtocht”, reageert Van Helvoort. „Hier heb ik een zogenaamd stappenplan voor u.” Hij loopt naar een wandbord waarop de nodige informatie staat aan de hand waarvan Surinamers kunnen beginnen met de speurtocht naar hun voorouders. Hij geeft hem bovendien een A-viertje met een lege kwartierstaat, het begin van ieder voorouderonderzoek.
In de ruimte waarin Van Helvoort belangstellenden te woord staat, is een tijdelijke tentoonstelling over Surinaamse stambomen ingericht (gratis toegankelijk en geopend tot 1 maart 2018). Aan twee muren hangen enkele tientallen platen van schuim. Op sommige borden staan de stambomen van bekende en minder bekende Surinamers. Zo’n Surinamer van naam is bijvoorbeeld verzetsstrijder Anton de Kom, die vlak voor het einde van de Tweede Wereldoorlog in concentratiekamp Neuengamme is gestorven.
Op andere borden prijken afbeeldingen van oude schilderijen. Een voorbeeld is ”De begrafenis van pastoor Joannes Vitus Janssen (1803-1843) in Paramaribo”. Er is ook een oude landkaart van de ”colonie of provintie” van Suriname. Enkele borden bieden alleen informatie. Zo wordt onder andere aan bezoekers uitgelegd wat de slavenregisters inhouden. Voor zover ze dat natuurlijk zelf al niet weten, want de meeste bezoekers zijn nakomelingen van slaven, of beter gezegd tot slaaf gemaakten.
Twee Surinaamse vrouwen komen intussen binnen en stappen op Van Helvoort af met dezelfde vraag die de Surinaamse man vijf minuten daarvoor stelde. Bodeutsch kijkt intussen naar de borden aan de muur. „Het is zo interessant. Wij Surinamers komen overal vandaan. We zijn echt een mengelmoesje. Ik heb indiaans bloed, maar ik heb ook tot slaaf gemaakten in mijn voorgeslacht én zelfs Europeanen. Mijn familienaam kan bijna niet Duitser.”
Bodeutsch –„mijn voornaam doet er niet toe” – is vast van plan zijn stamboom verder uit te zoeken. „Je wilt toch weten waar je vandaan komt. Waarom ben ik luthers? Waarom zijn veel Surinamers lid van de broedergemeente? Door de speurtocht hoop ik meer over mezelf te weten te komen. In feite ga ik op zoek naar mijn identiteit. Iemand zei eens treffend: „Om te weten wie ik nu ben, moet ik weten waar ik vandaan kom.””
Plengoffer
Bijna identieke woorden gebruikt Ank de Vogel-Muntslag. Ze was zeven jaar toen ze samen met haar jongste broertje aan de hand van haar moeder Paramaribo verliet en in Den Haag neerstreek. „Hoe jong ik ook was, ik merkte direct de verschillen. Zo mocht je hier de onderwijzer bij zijn voornaam noemen. Dat was nogal wat”, zegt De Vogel, die inmiddels begin vijftig is en in Zoetermeer woont.
„Thuis hadden wij gebruiken die in Nederland niet bekend waren, maar die voor mij de normaalste zaak van de wereld waren”, vertelt De Vogel in haar woning. „Een voorbeeld: als wij een nieuwe woning betrekken, breng je een plengoffer. Je vraagt dan je voorouders om het huis te zegenen. Aanvankelijk dacht ik dat iedereen dat deed, maar dat was dus niet zo. Later kwam ik erachter dat mijn voorouders de rite uit Afrika hebben meegenomen. Sommige stammen in Afrika kennen dat gebruik.”
De Vogel kwam tot die ontdekking toen ze in haar familieverleden dook. Dat gebeurde nadat haar kinderen vragen gingen stellen over hun grootouders en daar weer de ouders van. „Wie mijn opa en oma waren kon ik wel vertellen, maar wie hun ouders waren?”
Om die vraag te beantwoorden, dook De Vogel in de archieven. Ze noemt het een speurtocht naar haar culturele identiteit. „Je bent in feite het product van je voorouders. Je gaat inzien waarom je bent zoals je bent. Je ontdekt waar je vandaan komt, en dat geeft diepe inzichten. Het gaf mij uiteindelijk innerlijke rust.”
Stamvader
De speurtocht was een lange reis. De stamboom van haar man had ze in een middag uitgeplozen, omdat alles op internet te vinden was. „Bij mij was het een ontdekkingsreis die jaren in beslag nam. Stukje bij beetje kon ik mijn stamboom inkleuren.”
Bij het nationaal archief in Den Haag begon de enerverende tocht. De diverse geboorte- en huwelijksaktes brachten De Vogel verder. Maar toen ze terugging en uitkwam bij 1863, werd het moeilijk. „In dat jaar werd de slavernij afgeschaft. Degenen die vrijkwamen met de emancipatie ofwel de afschaffing van de slavernij hadden voor die tijd geen identiteit. Als slaaf behoorde je bij de boedel en had je hooguit een naam: Ajuba 1, Ajuba 2 en Ajuba 3, net als koeien op stal. Pas nadat de tot slaaf gemaakten vrijkwamen, kregen ze een eigen naam.”
De Vogel had het geluk dat enkele van haar voorouders al voor 1863 waren vrijgekocht, of zoals dat officieel heet: gemanumitteerd. „Was iemand vrij, dan liet hij sporen na.”
Kwam een tot slaaf gemaakte vrij door vrijkoping, dan was hij verplicht om zich te laten dopen. Hij of zij mocht geen heiden zijn. Het gebeurde soms dat vrijen zich bij een kerk lieten dopen om de eenvoudige reden dat die kerk daar gelegenheid voor had. In mijn familie komt het voor dat van een gezin het ene kind rooms-katholiek was, het andere hervormd en weer een ander hoorde bij de Evangelische Broedergemeente.”
De Vogel ontdekte dit toen ze naar Suriname ging. En dat moest, want ze liep in Nederland vast met haar stamboomonderzoek. „Mijn familie in Suriname schreef: Het wordt tijd dat je naar huis komt. Of zoals ze in Suriname zeggen: Je moet komen waar je navelstreng ligt begraven. Het was de eerste keer na achttien jaar dat ik naar mijn geboorteland terugging.”
De speurtocht naar haar familie voerde De Vogel ver terug in de tijd. Zij belandde uiteindelijk bij Avantuur, die rond 1774 als 4-jarig jongetje in Afrika werd ontvoerd en verscheept naar Suriname. „Avantuur is mijn stamvader. Hij werd op 34-jarige leeftijd vrijgekocht en daarom kon ik meer over hem vinden. Hij verwekte kinderen bij de slavin Comtesse van plantage Overtoom.”
Economisch systeem
Hoe bizar de regels en wetten in elkaar zaten in de negentiende eeuw blijkt wel uit de levensloop van Avantuur. „Hij kreeg drie kinderen bij Comtesse. Die kinderen waren echter het bezit van de plantage-eigenaar waar Comtesse werkte. Avantuur kon zijn eigen kinderen kopen, zodat ze zijn slaaf werden. Dat deed hij. Om hen vrij te kopen moest hij een zogenaamde borger hebben, een stuk onroerend goed. Daar moest hij nog een keer voor sparen. Voordat hij hen had kunnen vrijkopen overleed hij, in 1832. Een jaar daarvoor had hij in een testament laten vastleggen dat zijn kinderen zijn erfgenamen waren. Maar omdat het nog slaven waren, konden ze niet erven. Voor de wet waren het geen mensen. Via een reeks processen hebben de kinderen uiteindelijk de erfenis in ontvangst mogen nemen, maar dat duurde wel vijf jaar.”
Het is een verdrietig verhaal.
„Het is inderdaad triest, maar het is ook heel boeiend.”
Wat doet dit verleden met u?
„Moeilijk te zeggen. Ik begrijp waar ik vandaan kom. Het geeft ook innerlijke rust.”
Bent u niet boos omdat uw voorouders tot slaaf zijn gemaakt?
„Anderen hebben dat misschien wel, maar ik heb het niet. Ik wil de slavernij niet goedpraten, maar ik zie het vooral als een economisch systeem. Slaven die vrijkwamen, hadden soms zelf ook slaven.
De manier waarop de tot slaaf gemaakten werden behandeld, doet me verdriet. Denk aan de zweepslagen en het brandmerken. Tegelijk zijn er voorbeelden van slaven die goed werden behandeld. Er is een prachtig boek van Janny de Heer waarin wordt verteld hoe een plantage-eigenaar verliefd werd op zijn slavin en met haar trouwde. Een waargebeurd verhaal.”
Hebt u nog contact gehad met nazaten van plantage-eigenaren?
„Ja en dat is gelukt. Een van mijn voorouders kwam van de plantage Geertruidenberg. Een nazaat van de eigenaar daarvan woont in Australië. Met hem heb ik al vijf jaar contact, allemaal heel positief. Ik stuurde een mail, legde uit wie ik was en vroeg om beeldmateriaal. Hij stuurde wat foto’s.”
Ze loopt naar een kast en pakt er een foto uit. „Hier zie je de huisjes van de slaven. Daar heeft mijn familie gewoond.”
Een boekhouding van mensen
Een belangrijk middel voor de Surinamers om meer te weten te komen over hun voorouders zijn de zogenaamde slavenregisters.
Coen van Galen, universitair docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen, is een van de drijvende krachten achter de ontsluiting van deze genealogische goudmijn.
Begin dit jaar startte Van Galen samen met collega’s van de Anton de Kom Universiteit van Suriname met een crowdfundingsactie om de registers te digitaliseren. Voor de ontsluiting was 25.000 euro nodig. Van Galen haalde 40.000 euro op en dat werd nog eens met 55.000 euro aangevuld door officiële instanties zoals het Prins Bernhard Cultuurfonds.
De digitalisering ging op 21 juli met behulp van vrijwilligers van start. Die klus –het ging om niet minder dan 43 boeken met in totaal 80.000 namen– was in een paar maanden geklaard. Vanaf 1 juli 2018 zijn de registers online beschikbaar.
Wat houden de registers precies in?
„De slavenregisters werden in 1826 onder druk van de Engelsen ingesteld. De internationale slavenhandel tussen Afrika en Amerika was in 1807 verboden, maar de illegale handel in tot slaaf gemaakten ging gewoon door. De slavenregisters moesten het onmogelijk maken dat er tot slaaf gemaakten werden ingevoerd. Vanaf toen kwamen er in Suriname geen tot slaaf gemaakten meer bij van buiten de kolonie.”
Wat maakt de slavenregisters zo belangrijk voor mensen die in hun voorouders zijn geïnteresseerd?
„De slaven werden met een naam in de boeken opgeschreven, inclusief geboortejaar of leeftijd. Er staat bovendien bezitsrechtelijke informatie in: over koop en verkoop en vrijlating. Omdat iedereen die in slavernij leefde erin vermeld staat, is dit een structuur waar je andere informatie aan kunt hangen.”
Je krijgt als het ware een schets van je voorouders die je kunt inkleuren.
„Ja, je hebt een kernstuk, een naam, waarmee je kunt gaan kijken in andere archieven of in kranten.”
Volgens Van Galen zijn de Nederlandse slavenregisters uitzonderlijk. „Die van andere landen zijn veel minder nauwkeurig. In Suriname vertonen de registers soms trekken van een alternatieve burgerlijke stand. Ik noem het ook wel een boekhouding van mensen.”
De Nijmeegse docent plaatst hierbij de kanttekening dat huwelijken niet werden geregistreerd. „Volgens de wet was de belangrijkste relatie van een slaaf die met zijn eigenaar. Als tot slaaf gemaakte had je verder alleen een relatie met je moeder, formeel had je geen vader en geen huwelijk.”
„De registers zijn overigens niet alleen van belang voor mensen die in hun familieverleden willen duiken”, stelt Van Galen. „Het helpt ons te begrijpen wat slavernij betekent. Het beeld dat mensen van slavernij hebben, is vaak heel erg zwart-wit: het viel wel mee of het was er een verschrikking. Beide constateringen zijn onjuist. De waarheid is dat het om mensen ging die in bijzondere omstandigheden leefden en iets van hun bestaan probeerden te maken.”
----
Een kleinzoon met Surinaamse wortels
Midden tussen de stambomen van bekende Surinamers als Anton de Kom hangt die van Reshano Hasselbaink. „Voor buitenstaanders minder bekend, maar het is die van mijn kleinzoon”, zegt Huub van Helvoort.
Van Helvoort, gepensioneerd elektrotechnicus en woonachtig in Almere, is een van de vrijwilligers die hielpen bij de digitalisering van de slavenregisters. Daarnaast is hij een van de motoren achter de tentoonstelling ”Sranan Rutu: wie is je vader, wie is je moeder?” in het stadsarchief in Almere. De tentoonstelling toont stambomen en verhalen van mensen met Surinaamse wortels. ”Sranan rutu” betekent letterlijk Surinaamse roots.
Iedere woensdagmiddag houdt Van Helvoort van twee tot drie spreekuur en helpt hij geïnteresseerden. Hij waarschuwt hen wel: „Het werkt verslavend.”
Huub van Helvoort en stambomen lijken onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hij zocht vanaf de jaren zestig zijn stamboom uit en, eenmaal getrouwd, die van zijn vrouw. Toen zijn dochter een relatie kreeg met een Surinamer en Reshano werd geboren, ging Van Helvoort met de stamboom van zijn Surinaamse kleinzoon aan de slag. „Stap voor stap kon ik achterhalen dat de meeste van zijn voorouders al in 1830 als tot slaaf gemaakten werden geregistreerd in de slavenregisters van plantage Sarah, in het district Coronie in Suriname.”
Van Helvoort ontdekte dat een van de voorvaders van zijn kleinzoon, Alexander Moor Hasselbaink, timmerman was. „Dat beroep stond in de slaventijd hoog in aanzien. Hij was ook iemand die een vooraanstaande plek innam in de Evangelische Broedergemeente. Het is toch leuk als je dergelijke feiten opduikt. Dat zijn de krenten in de pap.”
Reshano is nu nog amper in zijn stamboom geïnteresseerd. „Hij heeft meer belangstelling voor voetbal, maar dat komt nog wel. Wil hij het later weten, dan ligt het klaar.”
>>almere.nl/over-almere/historie/stadsarchief/