Peerke, heftig voor de kinderziel
G. van de Hulst schreef al in 1919 een realistisch kinderboek over de Eerste Wereldoorlog. In ”Peerke en z’n kameraden” laat hij zien wat de verschrikkelijke gevolgen voor het individu zijn.
Honderd jaar geleden schreef onderwijzer Willem Gerrit van de Hulst (1879-1963), beter bekend als W. G. van de Hulst, ”Peerke en z’n kameraden”. In de jaren zeventig vonden pedagogen het boek te heftig voor de tere kinderziel. Jacques Dane, conservator van het Nationaal Onderwijsmuseum, ontdekte dat recensenten juist lovend over het boek waren toen het net uit was. Dane is bezig met een biografie over de schrijver, die naar verwachting eind 2021 af zal zijn.
”Peerke en z’n kameraden” gaat over een Belgische jongen die tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn benen heeft verloren. Hij ligt eenzaam en aftakelend in een bed bij een raam aan een gracht als vier jongens hem ontdekken en vriendschap met hem sluiten.
Wat is na honderd jaar de betekenis van ”Peerke en z’n kameraden”?
„Het boek is in de Nederlandse kinderliteratuur een monument geworden voor de Belgische vluchtelingen die tussen 1914 en 1918 in Nederland verbleven. Het is bijzonder dat Van de Hulst zo kort na de oorlog al met een boek kwam. En dat hij op kinderniveau de verschrikkingen van de oorlog verwoord heeft. In 1934 waren al 50.000 exemplaren verkocht. Je kunt het boek zien als voorloper van de pacifistische kinderboeken. Van de Hulst beschrijft de oorlog niet als eervol en spannend. Hij schrijft erover als iets verschrikkelijks wat nooit meer mag gebeuren. Dat zie je ook terug in zijn geschiedenismethode ”Toen… en nu!” uit de periode 1922-1924.”
Waar heeft Van de Hulst zijn inspiratie vandaan gehaald?
„Van de Hulst is gemobiliseerd geweest langs de Hollandse Waterlinie bij Vreeland. Hij was net weduwnaar en liet twee dochtertjes bij familie achter. Via bladen als De Spiegel, het geïllustreerde weekblad voor christelijk Nederland, moet hij veel hebben meegekregen over de Belgische vluchtelingen. Nederland was neutraal, maar de oorlog was alomtegenwoordig in Nederland. Duizenden vluchtelingen kwamen de grens over en er was gebrek aan van alles. Veel producten waren alleen op de bon verkrijgbaar. Ik heb ergens teruggelezen dat mensen werd afgeraden in de Maas te zwemmen omdat het water vervuild was door de dode dieren en lichamen die erin dreven.”
Hoe werd het boek ontvangen?
„Het is heel positief gerecenseerd. Recensenten vonden dat hij een goede weergave had gegeven van wat er in de oorlog was gebeurd. En dat hij jongens van vlees en bloed had getekend. Van de Hulst bleef in al zijn boeken dicht bij de belevingswereld van het kind. Daarin was hij ook vernieuwend. Recensenten van kinderliteratuur bevalen ”Peerke” aan als boek voor jongens en meisjes.”
Hoe viel het in België?
„Dat moet ik nog uitzoeken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het door de Duitsers op de lijst van verboden boeken gezet, omdat Duitsland er niet goed in zou worden neergezet.”
Was het niet te verschrikkelijk voor kinderen?
„Het had zeker impact. Peerke verliest zijn ouders en zijn benen. Hij sterft langzaam. In de verzameling van René Kil, die schoolhoofd was op dezelfde school als Van de Hulst aan de Jutfaseweg in Utrecht, zit een bijzonder boekje. Een schooljongen waarschuwt voor in het boek andere lezers voor de inhoud. „Daar lees je iets wat zo erg is.” Toen ik het voor het eerst las, stokte mijn adem ook, omdat ik het zo erg vond dat Peerke geen benen meer had. Dat komt ook door de opbouw in het verhaal. Van de Hulst benadrukt eerst hoe jong en krachtig de jongens zijn. Hij verwijst vaak naar hun sterke benen. Schrijver Frits Bernard Hotz was elf toen zijn moeder hem in 1933 het boek voorlas toen hij de bof had. Hij schrijft later hoe bang hij was de oorlog in te moeten vanwege dit verhaal.”
Is het nu nog als kinderboek geschikt?
„Dat vind ik een gewetensvraag. Ik denk dat het nu voor kinderen ingewikkeld is omdat er woorden en situaties in voorkomen die ver van hen afstaan. Ik ben geen voorstander van herschrijven. Het is een boek dat je in de oorspronkelijke versie moet lezen. Het kan een interessant boek zijn om op middelbare scholen te gebruiken als de Eerste Wereldoorlog behandeld wordt. Dan kunnen jongeren zien welke impact zo’n oorlog op een individu kan hebben.”
Van de Hulst noemde dit zelf zijn beste kinderboek. Waarom denkt u dat hij dat vond?
„Ik denk dat hij er veel van zichzelf in heeft gestopt. Hij heeft ooit gezegd dat elke jongen in het boek een karaktertrek van hem heeft: de dromer, de waaghals, de realist en het bange jochie. Hij moet een soortgelijk verhaal ergens hebben opgevangen, want zijn fantasie werd gevoed door wat hij in zijn eigen leven, in zijn gezin en in de klas, meemaakte. Ik heb in Het Utrechts Archief in de lijsten met namen van Belgische vluchtelingen gezocht naar een jongen met de naam Peerke, maar ben die niet tegengekomen.’
Is het ook uw favoriete Van de Hulstboek?
„Dat vind ik een moeilijke vraag. Ik vind ”Jaap Holm en z’n vrinden” een heel goed boek. Het is een spannende detective. Van de Hulst heeft ook mooie verhalen geschreven. ”Zalig zijn de barmhartigen” bijvoorbeeld uit 1924, waarin mooie natuurbeschrijvingen voorkomen. Het gaat over mededogen en gerechtigheid en mensen die niets hebben. Je wordt bijna boos als je het leest, zo meeslepend is het geschreven. Als je niet weet dat het van de protestantse Van de Hulst is, zou je kunnen denken dat het een vroeg verhaal van de Rus Isaak Babel is, die in 1940 op bevel van Stalin is doodgeschoten op verdenking van spionage. Alleen aan de Heidelbergse Catechismusdraai van ellende, verlossing en dankbaarheid herken je Van de Hulst. Bij Babel zou het na de verlossing ophouden.”
Hoe zou u Van de Hulst typeren?
„Als iemand die geen zouteloze zondagsschoolverhaaltjes schreef. Hij dacht na over zijn karakters en hoe hij ze neer wilde zetten. Hij wist wat er speelde in de samenleving en keek goed om zich heen. Hij wist precies wat hij wilde en hoe hij in de publiciteit moest komen. Hij was op de hoogte van de laatste pedagogische ontwikkelingen. Hij was een man van de wereld.”
Fragment uit ”Peerke en z’n kameraden”
„Maar toen…
Toen, –plotseling– als met een kreet van pijn, snikte het jongetje ’t uit: „Ik … ik heb geen benen meer!”
En z’n vuisten in z’n oogen gedrukt, z’n lijfje schokkend in dat hevig verdriet, sloeg hij luidsnikkend terug in zijn kussens.
Die smartelijke kreet, dat plotselinge… o ’t sloeg al dat lawaai en getier van de jongens terug: ’t sloeg al hun dollen overmoed, hun wilde vreugde stuk. ’t Was opeens stil geworden.”