Ongemak rond WK in Golfstaatje Qatar
Het wereldkampioenschap (WK) voetbal, dat zondag van start gaat in Qatar, is omgeven door controverses. Een meerderheid van de Tweede Kamer pleitte voor een boycot, toch geeft de regering geen gehoor aan die oproep. Zijn de redenen gegrond?
De meer dan 6500 arbeiders die in de afgelopen tien jaar overleden in Qatar, waren voor een meerderheid van de Tweede Kamer in 2021 een reden om de regering te verzoeken geen afvaardiging naar het WK te sturen. Het kabinet dacht daar anders over, en liet weten wél van plan te zijn naar het Golfstaatje te reizen.
Daarop verzocht de Kamer alleen minister Wopke Hoekstra van Buitenlandse Zaken en Bahia Tahzib-Lie, de Nederlandse mensenrechtenambassadeur, naar Qatar te sturen. In de nieuwe motie werd gesteld dat eerdere „zware delegaties” bij sportevenementen „negatief hebben uitgepakt voor de geloofwaardigheid van Nederland als voorvechter van mensenrechten.”
Het kabinet staat er anders in, bleek in een Kamerbrief. „Wegblijven bij het WK zal de mogelijkheid tot dialoog en samenwerking beperken.”
De twee opvattingen staan lijnrecht tegenover elkaar. De regering wil in gesprek blijven en hoopt op die manier verandering ten goede te bewerkstelligen. Een groot deel van de Kamer vindt dat Nederland zich niet moet laten zien op een sportevenement in een land waar van alles mis is op het gebied van mensenrechten.
Effectiviteit
Hoewel het sympathiek klinkt om geen regeringsdelegatie naar het WK te sturen omwille van de uitgebuite en omgekomen arbeiders en hun families, zal een boycot geen positief verschil maken, stellen veel analisten. Vandaar ook dat het gros van de mensenrechtenorganisaties niet pleit voor een boycot. Amnesty International stelt bijvoorbeeld dat de effectiviteit van boycots moeilijk aan te tonen is, en dat ze soms zelfs averechts werken.
Ook dr. Daniela Heerdt, werkzaam bij het T. M. C. Asser Instituut, is stellig: een boycot van het WK zal de omgekomen en uitgebuite arbeidskrachten niet helpen. Heerdt doet al bijna tien jaar onderzoek naar de relatie tussen mensenrechten en grote sportevenementen. Wat haar betreft, komen de discussies over wel of geen boycot rijkelijk laat. „Mensen hebben nu het idee dat ze een statement moeten maken. Ik denk bij mensenrechtenschendingen niet graag in cijfers, maar toch: het grootste deel van de schendingen is al gebeurd. Een boycot maakt geen verschil meer.”
De van origine Duitse onderzoeker pleit er dan ook voor om de lange termijn in het oog te houden en acht daarom diplomatie kansrijker dan een boycot om echt tot blijvende verandering in Qatar te komen.
Desondanks erkent Heerdt wel dat internationale druk veel kan doen om mensenrechten op de agenda te plaatsen. Ze zag hoe de schijnwerpers die op Qatar waren gericht in aanloop naar het WK tot veranderingen leidden. Zo schafte het land, in ieder geval op papier, het kafalasysteem af, waardoor werknemers meer rechten kregen. Zonder het wereldkampioenschap zou dit niet zijn gebeurd, veronderstelt Heerdt.
Toch stuitte ze in haar onderzoek ook op voorbeelden waar de organisatie van grote sportevenementen de leefomstandigheden van inwoners niet verbeterde of juist verslechterde. Zo noemt ze Zuid-Afrika, dat in 2010 het WK voetbal organiseerde. „In de buurt van stadions richtte de overheid exclusieve economische zones in. Dat betekende dat veel lokale ondernemers verjaagd werden en hun bedrijf ergens anders moesten opzetten. In de praktijk verloren velen hun inkomen. Ze kregen geen compensatie om hun bedrijf te verplaatsen.”
Internationale aandacht voor mensenrechten in aanloop naar een sportevenement helpt niet altijd om tot blijvende verandering te komen, weet Heerdt. Als voorbeeld noemt ze China, dat in 2008 en in 2022 de Olympische Spelen organiseerde. „Er kwam veel minder informatie naar buiten dan nu in aanloop naar Qatar, vanwege de slechte staat van de persvrijheid in China. Tot blijvende veranderingen is het niet gekomen na de Spelen.”
Positief is Heerdt daarom over de aangescherpte regels die grote sportbonden in de afgelopen jaren aannamen. In contracten staat tegenwoordig dat gastlanden mensenrechten moeten respecteren.
Wel plaatst ze een kanttekening. De mensen die het risico lopen op schendingen van hun rechten, zoals omwonenden van de stadions, zijn geen stem in het contract dat gesloten wordt tussen de stad, het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en het nationale olympische comité. „Zij hebben dus feitelijk geen pleitgrond. In dat opzicht ben ik sceptisch over de nieuwe regels.”
Golfstudies
Ook prof. dr. Gerd Nonneman, die aan de Qatarcampus van de Amerikaanse Georgetown University internationale betrekkingen en Golfstudies doceert, ziet niets in een boycot. De Belg woont sinds 2011 in Doha en vindt dat er in westerse media te weinig melding wordt gemaakt van de positieve veranderingen die er in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Als voorbeelden van verbetering noemt hij de afschaffing van het kafalasysteem in 2020. „Voor die tijd veranderden er een paar duizend werknemers van baas, daarna een kwart miljoen per jaar.”
Ook noemt Nonneman de invoering van een minimumloon, de werkonderbrekingen op de heetste uren van de dag en de invoering van een elektronisch uitbetalingssysteem. „Ik erken dat er vreselijk schrijnende situaties zijn geweest voor arbeidsmigranten, en ook dat er nog veel ruimte is voor verbetering. Maar grosso modo is het beeld voor gastarbeiders enorm veranderd.”
Hij juicht de stellingname van de Nederlandse regering dan ook toe. „Zij ziet dat er een kentering is geweest. Om in de toekomst tot meer verbetering te komen, is constructieve dialoog nodig en geen boycot.”
Dagloner
„Gastarbeiders zijn ledig of niet teruggekeerd”, zo schetst prof. dr. Cornelis van der Kooi de situatie in Qatar, verwijzend naar Deuteronomium 24:14, waar het gaat over de zorg voor de dagloner. Desondanks heeft Van der Kooi, die aan de Erasmus Universiteit Rotterdam onderzoek doet op het grensvlak van theologie en economie, er begrip voor dat de regering een afvaardiging stuurt naar Qatar. „De regering heeft een eigen verantwoordelijkheid, namelijk om de relaties met landen als China, Qatar en Rusland waar mogelijk open te houden. Vermoedelijk speelt voor de regering ook mee dat Qatar een rol vervult in de levering van vloeibaar gas. Wat als er over een halfjaar geen gas meer uit Qatar komt? Hoe zou het parlement dan reageren? Ook hier heeft de regering een eigen verantwoordelijkheid.”
Maar voor Van der Kooi speelt nog een ander belangrijk punt. „Niemand naar Qatar sturen zou echt hypocriet zijn.” De hoogleraar systematische theologie ziet de moties vanuit de Tweede Kamer als een „opwelling van verontwaardiging, terwijl de volksvertegenwoordiging veel te laat heeft ontdekt hoeveel er mis ging bij de bouw van stadions.”
Van der Kooi pleit voor realisme; het kwaad licht nu in aanloop naar het WK op, maar we zitten verwikkeld in een vaak onzichtbaar netwerk van kwaad, stelt hij. „Waarschijnlijk is de kleding die je aan hebt gemaakt door kinderen. De grondstoffen in onze mobieltjes zijn gewonnen door mijnwerkers die er nauwelijks aan verdienen. Overal in onze productielijnen zit misbruik van mensen. Diefstal, noemt Calvijn dat in zijn uitleg bij het achtste gebod.”
En dus, stelt Van der Kooi, is het goed om de feestvreugde rond dit WK te dempen en geen oranje hoedje op te zetten. Maar beter nog is om tot concrete stappen te komen om uitbuiting waar dan ook tegen te gaan. „Wijs aan waar je zelf betrokken bent in een netwerk van kwaad. En vraag je vervolgens af wat de Heere God van je vraagt.”