Rouwen om zoon die nog leeft
Op verzoek van de geriater ga ik regelmatig langs bij een oude dame met dementie. Ze woont alleen en de geriater wil weten of dit verantwoord is.
Mevrouw woont in een redelijk groot huis, samen met een klein hondje. Haar enige zoon Werner, die ook haar mantelzorger is, woont een straat verder. Overdag heeft hij een drukke baan en na werktijd schuift hij bij moeder aan tafel aan. Hij houdt dan gelijk een oogje in het zeil. Volgens zoonlief lukt het moeder nog steeds om een warme maaltijd op tafel te zetten, al maakt ze de laatste tijd wel vaak hetzelfde gerecht.
Werner doet veel voor zijn moeder. Hij gaat met haar mee naar het ziekenhuis en onderhoudt de contacten met mij. Het baart hem echter zorgen dat het lange dagen zijn voor moeder. Zij kan zichzelf niet goed vermaken. Dagbesteding is geen optie, want moeder wil voor geen goud het hondje achterlaten. Ik beloof dat ik meedenk over een oplossing en spreek af op een tijdstip dat Werner aanwezig is.
In het begin was mevrouw argwanend tegen mij. Maar nu ze weet dat ik haar hondje niet mee naar huis neem, vindt ze het prima dat ik kom. Nadat ik heb aangebeld, gaat de voordeur moeizaam open. Zodra ik binnenstap, komt de viervoeter mij keffend en kwispelend tegemoet. De vrouw des huizes gaat me voor naar de woonkamer. Ze nestelt zich zoals altijd in haar leunstoel.
Sombere trek
Werner is in geen velden of wegen te bekennen. „Is uw zoon er niet?” vraag ik. „Die komt straks”, zegt ze. „Maar, hij is niet mijn echte zoon hoor.” Op haar gezicht verschijnt een sombere trek. Enigszins verbaasd kijk ik haar aan. Zou de man die zo’n goede mantelzorger is soms haar pleegzoon zijn?
De vrouw staat op en loopt naar het dressoir. Ze komt terug met een stapel foto’s. Een voor een legt ze de foto’s op de salontafel. De meeste zijn van vroeger. Dan laat ze een foto zien waarop een klein jongetje staat. Ik schat hem niet ouder dan een jaar of vier. „Dit is hem”, zegt ze. „Maar hij is er niet meer.” Terwijl ze dit zegt, druppelen tranen langs haar wangen. Het hondje, dat zo-even nog vrolijk rond rende, ligt nu stil met de kop op de voeten van zijn baasje. Het is een ontroerend gezicht. Voorzichtig vraag ik of haar zoon niet meer leeft. „Nee”, zegt ze. „Hij is weggelopen in een sloot.” Hij is vast verdronken. Werner heeft dit nooit verteld. Ik weet niet beter of hij is enig kind.
Ineens komt het hondje in actie en rent naar de keuken. Ik hoor voetstappen en even later stapt Werner de kamer binnen. Hij biedt zijn excuses aan omdat hij te laat is en gaat zitten. „Hebben jullie foto’s gekeken? Dat vindt mijn moeder altijd leuk.”
Zijn moeder, die inmiddels haar tranen heeft gedroogd, kijkt aandachtig naar een foto waar zij zelf op staat. Met schroom vraag ik aan Werner wie het kleine jongetje is dat op de oude zwart-witfoto staat. „Dat ben ik”, zegt hij. „Dat is een foto van mij van vroeger.” Nu is het me duidelijk. Deze vrouw herkent haar zoon niet meer. Ze treurt om het verlies van een kind, omdat ze zich niet meer bewust is van het bezit van een volwassen kind.
De auteur is ergotherapeut.