Op het Hoornbeeck College in Kampen is de rouw nog vers. Twee studenten van de bouwopleiding verongelukten – de een in augustus, de ander in oktober. De jongens zaten in dezelfde klas. Hoe gaat de school om met deze aangrijpende sterfgevallen?
Breedlachend kijkt een blonde knul in felblauw poloshirt de lens in. Als de camera hem vastlegt, heeft hij net zijn rijbewijs gehaald. Nu ligt voor de fotolijst met Bertricks portret een zwarte map. ”Gecondoleerd”, staat er tientallen keren in geschreven. ”Sterkte”, wensen anderen. ”Ik neem jullie mee in het gebed”, belooft iemand.
Bertrick verongelukte zaterdag 15 oktober. De 17-jarige jongen uit Kamperveen knalde die avond in IJsselmuiden met zijn scooter op een auto.
In de aula van zijn school stond op dat moment de statafel met het zwarte kleed nog. Zonder foto en boek, dat al wel. De condoleances hadden locatiedirecteur Henk Jan Bart en opleidingsmanager Klaas Coster twee weken ervoor afgegeven bij de familie van Arjen, een klasgenoot van Bertrick.
Arjen zat in een Volvo die op zaterdag 6 augustus van de weg raakte en tegen een boom botste. Naast de 17-jarige Staphorster overleed ook de 19-jarige bestuurder van de auto.
Directeur Bart en docent Jelle Schulenburg, mentor van de bouwklas, lazen in de media over het ongeluk. „Het zal toch geen student van ons zijn”, schoot het door hen heen. Coster, een plaatsgenoot van Arjen, hoorde al snel de naam van de student rondzingen. „Je wilt dat het niet waar is.”
Het was wél waar.
Draaiboek
Zodra de school zeker weet dat het om Arjen gaat, deelt Coster het aangrijpende nieuws in de appgroep van de klas. Onpersoonlijke communicatie, erkent hij, maar wachten lijkt hem niet verstandig. „De tamtam gaat snel.” Bart informeert alle studenten en docenten uit Kampen, de directeuren van andere locaties en het bestuur van het Hoornbeeck. Schulenburg belt het bedrijf waar de jongen in dienst is.
Het drietal pakt het draaiboek erbij waarin staat wat de school moet doen na het overlijden van een student. „Zoiets klinkt zakelijk, maar heb je echt nodig”, weet Bart. „Het herinnert je aan acties die je anders over het hoofd zou zien. Bijvoorbeeld dat je informeert of de familie bezoek aan huis wenst van de klas.”
Hij is even stil. „Ik vond het bizar om te beseffen dat ik de tweede keer al wist wat er in het draaiboek stond.” Coster knikt. „Je hoort jezelf zeggen: Zal ik dit dan wéér oppakken?”
Het moment van beide overlijdens, midden in de zomervakantie en aan het begin van de herfstvakantie, maakt bij elkaar komen lastig. De eerste keer staat de school daarom tijdens de jaaropening stil bij het sterven. Bart leest een gedicht voor dat Arjens moeder schreef over haar diepe wens: dat de Heere het sterven van haar zoon zou heiligen aan de harten van jonge mensen. „Laat dit niet voor niets zijn”, hoopte ze.
Het is doodstil in de Bovenkerk als het laatste couplet klinkt:
Er zijn maar twee wegen, zegt Uw Woord
Ook hij heeft dat gehoord
Een roepstem komt tot ons allemaal
Ook wij zullen eenmaal voor Hem staan
Hebben wij lust om Hem te vrezen
Of kiezen wij de dood boven het leven
Kies toch heden wie je dienen zult
Kom toch tot Hem met al je zondeschuld
Heilige grond
Als de jongens na de zomervakantie weer voor het eerst op school komen, weet iedereen: dit wordt geen lesdag. Normaal gesproken ontgaat niemand de grote, luid pratende kerels uit de bouw, die ’s ochtends met hun auto het plein op komen scheuren. Die woensdag blijft het bijna eng stil.
De docenten en de directeur vangen de jongens op met een bak koffie. De hele dag door horen ze iedereen tig keer het verhaal vertellen. De een weet dit, de ander dat. Vragen stellen de studenten eigenlijk niet. Niet in de grote groep tenminste. En ze passen voor tranen. „Maar je ziet de emoties”, zegt Coster. „Alleen al aan hoeveel er wordt weggerookt.” Hij wijst de studenten erop dat ze terechtkunnen bij hem en zijn collega’s: „Je mag altijd bij ons binnenlopen.”
Praten gebeurt niet zozeer op de momenten die het Hoornbeeck organiseert om stil te staan bij het overlijden. Zo’n diep gesprek is er later wel ineens – zomaar, midden op de gang. Uit het niets vuurt een jongen de vraag af op een docent: „Waar is Arjen nu?” Wel drie kwartier staat een groepje om de leraar heen. Ze spreken over eeuwigheid en wederkomst, hemel en hel, ziel en zaligheid. „Zo’n heiligegrondmomentje kun je niet van tevoren arrangeren”, concludeert Coster.
Drie dagen na het gesprek op de gang overlijdt Bertrick.
Halfstok
De klas past precies in het kamertje waar hij opgebaard ligt. In een kring staan de studenten om de kist heen. „Vorige week zat Bertrick nog tussen ons in”, zegt Coster tegen de studenten.
Op de begrafenis staat een gedeelte uit Jesaja 40 centraal: „Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid.” Precies de tekst die de school tweeënhalve maand eerder boven de rouwadvertentie van zijn klasgenoot had gezet. „Je kiest dat uit op intuïtie”, zegt Coster. „Maar ik denk ook dat het leiding is.”
Opnieuw hangt de vlag op het schoolplein in de vakantie halfstok. „Wéér een roepstem”, zegt een collega, „al is de prijs erg hoog.” Coster vraagt zich af: „Wat moeten we nú weer tegen de studenten zeggen?”
Directeur Bart maakt een aangepast Bijbelrooster voor de eerste lesweek na de herfstvakantie. Op woensdag, als de bouwklas op school komt, is Psalm 23 aan de beurt. „Ik vond het eerst niet zo passend”, zegt Coster, die de dagopening houdt. ”Mij ontbreekt niets” – „terwijl deze jongens net twee klasgenoten hebben verloren.” Toch ontdekt hij troost in de psalm. „De Heere wil onze Herder zijn, zelfs in een dal vol schaduw van de dood. En in zo’n dal zaten we zeker. De jongens zijn op zo’n moment ook ontvankelijk voor het perspectief dat je probeert te bieden.”
Richtingaanwijzer
Het verdriet doortrekt de hele mbo-school. Bertricks zusje gaat naar het Hoornbeeck, zijn tante werkt er en vrienden van de jongens zitten er. Sommigen van hen hielpen de kist dragen.
Condoleances stromen binnen. Collega-scholen, de wijkagent, de wethouder, de inspectie en stagebedrijven laten weten mee te leven. En elke dag staan jongeren te dubben bij de tafel met het zwarte kleed: wat schrijf ik op?
Op veel vragen blijft een antwoord uit. Waar het om gaat, zeggen de docenten, is de vraag die ze de jongeren aan het hart leggen: waar was jij geweest als je moest sterven?
Bart vraagt zich af: „Hebben we genoeg gesproken over het zielenheil van de jongeren?” Het gaat hem niet om een antwoord. „We proberen richtingaanwijzers te zijn. Door deze gebeurtenissen beseffen we als team temeer dat wij daar ook eens rekenschap van moeten afleggen.”
„In de kerkdienst zijn we allemaal aangesproken”, zegt mentor Schulenburg. „En als je al die jonge mensen rond het graf ziet, de emotie…” Hij maakt de zin niet af.
„Het contact is nog nooit zo intens geweest als nu”, denkt Coster. „De jongens verwachten dat jij het voortouw neemt, maar ze snappen ook dat je rol wegvalt omdat je net als hen rouwt.” Schulenburg: „We staan meer tussen de jongens dan ooit.”