Kerk & religieGlossy Generaties

Familie Van Doleweerd praat over de geloofsopvoeding: „U was altijd wel druk voor de kerk”

Ja, de weg van dit gezin liep over het zendingsveld. En ja, de kinderen groeiden deels op in een wereld waar christenen een zeldzaamheid waren. Maar verder is de familie Van Doleweerd net een normaal gezin. Met eigen do’s en don’ts. Bezig met grote vragen. Over hoe je geestelijk erfgoed het beste kunt overdragen. Over loslaten en vasthouden. Over wat blijft als generaties komen en gaan.

beeld Sjaak Verboom
beeld Sjaak Verboom

Voor het gemak gaan ze maar even op volgorde zitten, de vijf zoons die geboren werden uit het huwelijk van Jan en Wilma van Doleweerd. Arco (30), Timon (29), Joas (28), Samuel (23) en Ruben (19) ploffen neer in hun ouderlijk huis in Driebergen, op de hoekbank die speciaal met het oog op de uit­dijende familie is aangeschaft.

Ze vormen zo’n rij broers waarvan altijd wel iemand opmerkt dat ze op de Daltons lijken, het dievengilde uit de strip van Lucky Luke. Tot een paar jaar geleden tenminste. Want inmiddels zijn vier van de vijf jongens het huis uit. De oudste drie trouwden, de jongste maakt deel uit van leef­gemeenschap De Wittenberg in Zeist. Alleen Samuel woont nog thuis.

18722027.JPG
beeld Sjaak Verboom

Jan en Wilma vertrokken in de afgelopen decennia verschillende keren voor Zending Gereformeerde Gemeenten naar het buitenland. De eerste keer met drie jonge kinderen, de tweede keer met hun twee jongsten, die op dat moment in de tiener­leeftijd zaten. Het echtpaar werkte aan de verspreiding van het Evangelie en de opbouw van lokale christelijke gemeenten. Sinds hun terugkeer uit Ecuador (2006) wonen ze in Driebergen-Rijsenburg, hun thuisbasis.

Jullie vertrokken in 1995 als jong gezin naar het zendingsveld. Wat betekent zo’n stap voor de godsdienstige opvoeding?

Jan: „Ik denk dat zo’n stap onderdeel is van de 
geloofsopvoeding. Onze keuze had alles te maken met het dienen van God. Je gaat met elkaar op reis door het leven, waarbij je als ouders vanaf het begin laat zien hoe je dat doet. Op het zendingsveld ga je dat niet ineens heel anders doen.”

Wilma: „Aan de andere kant: we vertrokken met drie kleine kinderen in de leeftijd van 1 tot 3 jaar. Iets als een school uitkiezen, deden we voor het eerst in Ecuador, in een heel andere context dan de Nederlandse. Dat heeft de geloofsopvoeding wel gestempeld, denk ik.”

Op welke manier?

Jan: „Er was daar geen christelijk onderwijs, dus we schonken veel aandacht aan huisgodsdienst, aan het dienen van God in het gezin.”

Wilma: „De kinderen zaten op scholen met veel niet-gelovigen. Feestjes, logeerpartijtjes, vriendjes brachten dilemma’s met zich mee. Waar doe je aan mee, waaraan niet? Waarom doen wij de dingen 
anders dan een ander? Daar groeiden onze kinderen mee op en wij groeiden erin mee.”

Arco: „Er was altijd een confrontatie met het niet-christelijke, het wereldse. Ik herinner me dat ik een Pokémon-T-shirt had met een of ander gek hoofd erop. Fantastisch, vond ik, want daarmee hoorde ik er helemaal bij. Maar het maakte deel uit van iets duisters. Na een gesprek met mijn ouders besloot ik het T-shirt te verbranden.”

Wilma: „Pokémon was toen hot. Arco had een hele verzameling. Stickertjes, heel veel kaartjes. We zagen dat hij daarvan steeds meer in de ban kwam. Toen hebben we inderdaad een ritueel bedacht met elkaar. Al je spulletjes, ik weet het nog goed. Op de binnenplaats. Alles verbrand.”

De beschermde omgeving in Nederland maakte plaats voor een totaal andere context. Lieten jullie je vormen door de gewoonten in de nieuwe woonplaats, of hielden jullie bewust aan eigen rituelen vast?

18722028.JPG
beeld Sjaak Verboom

Jan: „We deden veel zelf. Catechisatie geven bijvoorbeeld. Maar we werkten ook samen met de gemeenten die ontstonden uit het evangelisatiewerk. Zondagsschool hielden we zo nodig in de slaapkamer van de jongens. Dan schoven we de bedden aan de kant om plaats te maken voor de kinderen, zowel die van onszelf als uit de gemeente. We waren altijd sterk verbonden aan de gemeenten die we dienden.”

Arco: „Onze ouders confronteerden ons bewust of onbewust met het onbekende. We bezochten vaak andere gemeenten, andere christenen. Om vervolgens te onderzoeken en te ontdekken hoe wij ons daartoe verhielden. De vrucht daarvan is dat je leert openstaan voor wat een ander je kan leren.”

Jan: „We hebben nooit echt in een kramp gezeten uit angst onze eigenheid te verliezen. Je begint 
ook niet ergens zonder te weten welke christenen 
er in de buurt zijn. We zochten eerder naar hoe we 
ons konden verbinden dan hoe we ons konden onderscheiden.”

Wat staat jullie bij van de momenten waarop jullie met huisgodsdienst bezig waren?

Joas, lachend: „Namen en feiten!” (Methode die gericht is op het vergroten en toepassen van Bijbelkennis, EHvS.) En het aanleren van psalmen. Knikkend naar zijn ouders: „In jullie slaapkamer in Machala.”

Wilma: „Wij zongen na het eten. Een week lang dezelfde psalm. De uitdaging waar wij voor stonden, is: Hoe leggen we verbinding met Nederland? We waren onderdeel van een Spaanstalige gemeente. We wisten dat we op een goeie dag terug zouden gaan, dus ergens zoek je naar verbinding.”

Jan: „Daarnaast vonden wij het zelf belangrijk om te zingen. We zijn er ook mee doorgegaan toen we weer terug waren in Nederland en we doen het nog steeds.”

Wat was voor jullie, Jan en Wilma, de kern van de geloofsopvoeding?

Jan: „Wandelen met God, wandelen met Jezus Christus, onze enige Hoop. En keuzes maken die daarmee te maken hebben. Dat is ons grondmotief geweest. Niet zozeer een leer fijn prakken en de bijbehorende normen en waarden overdragen, maar leven met de Heere Zelf, met alle gebrek en met vallen en opstaan. Dienstbaar zijn in het Koninkrijk van God, vanuit de liefde tot God. Daar horen soms lastige keuzes bij. Naar Ecuador gaan was zo’n keuze. Teruggaan naar Nederland eveneens.”

Waren er ook dingen waarmee jullie moeite hadden, als kinderen?

Timon: „Als je me die vraag tien jaar geleden zou hebben gesteld, zou ik meer afwijzend zijn geweest dan nu, denk ik. Ik zong destijds niet graag psalmen. Dat is nu anders.”

Arco: „Ik was als jongere vrij kritisch. We deden weleens Bijbelstudie met elkaar. In mijn puberteit hield ik daar niet van. Ik voelde weerstand tegen dingen doen omdat het moet. Wat ik ook helemaal niet leuk vond, was dat we steeds naar een andere kerk gingen. Nu ik een dochter heb, ga ik herontdekken wat mijn ouders me hebben voorgedaan. Het is voor een kind niet verkeerd om af en toe uit de comfortzone te stappen.”

Timon: „Sinds kort ben ik ook vader van een dochter. Onlangs gingen we voor het eerst met haar naar de kerk. Natuurlijk, zij ging naar de crèche, maar toch: we gingen met z’n drieën naar Gods huis. Het maakt dat je nadenkt over rituelen, over wat je belangrijk vindt. Ik vroeg me af hoe we van de kerkgang iets moois, iets positiefs kunnen 
maken en hoe we daaraan uitdrukking gaan geven. Je wilt aan je kind doorgeven dat kerkgang niets met moeten te maken heeft. We willen ons oefenen in verlangen om naar de kerk te gaan.”

Wilma: „Ruben, ik ben nu wel heel benieuwd naar jouw mening. Loop jij tegen dingen aan, als 19-jarige?”

Samuel, grijnzend: „Je ouders gaan twee keer naar de kerk. Wat doe jij dan?”

Goedmoedig gelach verraadt dat het onderwerp al vaker ter sprake is gekomen.

Ruben: „In mijn puberteit was ik er wel klaar mee om twee keer per zondag naar de kerk te gaan. Toen ik naar de leefgemeenschap van De Wittenberg verhuisde, mocht ik opeens zelf kiezen wat ik op zondag ging doen. Ik zal eerlijk zijn: in het begin was dat niet twee keer per zondag naar de kerk gaan. Maar nu ga ik met een heel ander idee naar de kerk. Als ik kinderen zou krijgen, zou ik hen niet opvoeden met ”je moet”, maar met ”je mag”.”

Wat bracht je tot de overtuiging dat het toch goed is om te gaan?

Ruben: „Er is veel veranderd toen ik op De Wittenberg ging wonen. God kreeg een andere betekenis voor mij. Ik ben gaan geloven dat God leeft en dat Jezus voor mij aan het kruis is gestorven. Als je dat echt gelooft, diep vanbinnen, dan wil je mensen opzoeken die dat ook geloven. Je wilt zingen voor God.”

Jan: „Als de kinderen klein zijn, geef je richting en breng je structuur aan. Als ze ouder worden, komt er een scharniermoment. Dan hebben jonge mensen vrijheid nodig om te ontdekken hoe ze betekenis moeten geven aan het leven met God. Intuïtief probeerden we daar ruimte aan te geven. Misschien soms te weinig, maar wel in de wetenschap dat de betekenis van de andere Kant moet komen. Daar kunnen we niet voortdurend bovenop zitten, hoe lastig dat ook is. „Want ja”, vragen ouders me soms, „wat gaan jongeren met die vrijheid doen? Zijn wij ze dan kwijt, gaan ze dan verloren?” Toch is het belangrijk dat deze fase er is. Wat dan overblijft, is ons bidden of de God van het verbond in de levens van onze kinderen Zijn werk wil doen.”

Arco: „Je kunt dat niet afdwingen met een goede geloofsopvoeding. Dat we hier zo met elkaar over kunnen spreken, is alleen maar genade.”

18722029.JPG
beeld Sjaak Verboom

Wilma: „Dat is een mooi woord, dat zeg je goed. Ik vond het heel spannend om de kinderen in dit opzicht los te laten, want als je weet Wie de Heere voor jezelf is, dan gun je dat ook je kinderen. Maar het is geen één plus één is twee. Alle vijf hebben ze persoonlijk die genade nodig. Die kun je niet door regeltjes afdwingen. We hebben niet het idee gehad dat een van de jongens helemaal afdwaalde, maar je vraagt je bij elk kind af hoe het zal gaan als het zelfstandig is.”

Veel mensen maken mee dat hun kinderen van kerk veranderen. Hoe ga je daar als ouders op een wijze manier mee om?

Jan wijst naar de houten vloer. „Op deze vloer lagen eerst plavuizen. Ik heb de jongens wel eens uit­gelegd dat het kerkelijk leven ook een panorama van plavuizen is. Zoals de verschillende plavuizen samen één vloer vormen, zo horen in mijn opvatting alle kerken van gereformeerd belijden en Bijbelgetrouwe kerken bij elkaar. Als je daarvan overtuigd bent, maak je er geen probleem van als je kinderen een overstap maken naar een kerk­verband waar ook goede en gezonde Bijbelse prediking klinkt. In ons gezin zijn kerkovergangen altijd bespreekbaar geweest.”

Het kan best zeer doen als je kinderen vertrekken.

Jan: „Ik snap dat ouders daar problemen mee kunnen hebben als ze zich heel erg identificeren met de exclusiviteit van hun eigen kerk. Wij zijn toch wat erfelijk belast als het gaat over allerlei kerkelijke denominaties die hun eigen standpunten en topics proberen groot te houden. Ik denk dat jonge en oudere mensen in de knel komen vanwege het feit dat het specifiek eigene het bestaansrecht van de verschillende kerken gaat vormen. Als we de verscheidenheid in het lichaam van Christus honoreren, zullen er minder mensen tot de conclusie komen dat er voor hen geen ruimte is om God te dienen.”

Wat zouden jullie achteraf gezien anders doen in de opvoeding?

Jan: „Als ik het over mocht doen, zou ik meer tijd nemen voor een gelijkwaardig gesprek met mijn kinderen. Als ouder van een jong kind ben je de initiatiefnemer, de gever. Je denkt dat je van een kind niets kunt ontvangen. Als lector godsdienstige vorming op openbare scholen vraag ik docenten vaak naar gouden momenten die ze met hun kinderen hebben. Dan denk ik bij mijzelf: waarom heb ik daar zelf niet iets meer op gelet? Want Gods Geest begint niet te werken vanaf 17 of 18 jaar.”

Herkennen jullie dat?

Joas: „Anne van der Bijl schrijft ergens in zijn biografie dat mensen die in Gods Koninkrijk werken allemaal het gevaar lopen hun gezin te verwaarlozen. Je bent vaak zo druk met het werk dat de tijd je door de vingers glipt. Daar herken ik wel iets van.” Tegen zijn vader: „U was altijd wel druk voor de kerk. Dat is trouwens ook mooi.”

Samuel: „Ja, je ziet de dienstbaarheid van je ouders.”

Joas: „Ik ben erg dankbaar voor de opvoeding. Eerlijk gezegd had ik als kind ook niet zo’n behoefte aan meer contact.”

Wilma: „De oudsten schelen maar een jaar, dus we hielden in hun kindertijd vaak met drie kinderen tegelijk avondsluiting. Dat zou ik nu echt anders doen. Ik zou ze apart nemen. Tussen Samuel en Ruben, de jongste twee, zat meer leeftijdsverschil. Met hen had ik vaker een-op-een gesprekje op bed.”

Timon: „Maar als je tegen twee van de drie jongens had gezegd: Ga maar samen avondsluiting houden, dan was dat niet gelukt, denk ik. Met onze staat van dienst. Zonder toezicht…”

Jan en Wilma, lijkt de godsdienstige opvoeding die jullie je kinderen gaven op wat jullie zelf van huis uit meekregen?

Jan: „Het zoeken naar de omgang met God stempelde de grootouders aan beide kanten. Als het gaat over de wijze waarop dat gebeurde, denk ik dat wij een eigen weg zijn gegaan.”

Wilma: „Mijn ouders waren heel praktische mensen. Dienstbaarheid is mij met de paplepel ingegoten.”

Samuel: „Ik herinner me hoe opa tijdens een familiebijeenkomst alle kleinkinderen bij zich riep. Wij gingen rondom zijn stoel zitten, de groten stonden daarachter. Hij vertelde toen over Psalm 23.”

Wilma: „Hij was ernstig ziek.”

Samuel: „Ik zat in groep 7 of 8. Hij vertelde hoe God in zijn leven had gewerkt. Dat vond ik zó bijzonder. Waar ik wel benieuwd naar ben: was opa vroeger ook zo open over zijn geloof?”

Jan: „Dat is later pas gekomen. Je komt nog steeds veel tegen dat oudere mensen helemaal niet spreken over geestelijke zaken.”

Arco: „Ik was niet zo vertrouwd met opa. In de eerste twaalf jaar van mijn leven heb ik hem misschien drie keer gezien.”

Wilma: „Hij vond het lastig om in jullie wereld te stappen. Dus jullie hebben nooit zo’n innige band met hem gehad. Ook omdat jullie niet met hem opgroeiden.”

Vroegen jullie je nooit af: hadden we voor de kinderen niet beter op één plaats kunnen blijven?

Wilma: „We hebben altijd gezegd: Als God roept, is alles daarbij inbegrepen. Dan pel je niet de voors en tegens af. We zijn twee keer uitgezonden geweest. De tweede keer was op veel punten ingrijpender dan de eerste keer. We gingen met Samuel en Ruben weg en lieten onze drie oudsten achter.”

Samuel: „Ik wilde graag in Nederland blijven. Kan ik niet bij een vriendje blijven slapen? vroeg ik.”

Wilma: „Voor Shell zou ik niet gegaan zijn. Ik denk dat niemand op Bali een gemakkelijke tijd heeft gehad, maar we leefden uit het geloof dat God voor allen, dichtbij en ver weg, zorgde.”

Samuel: „Zo heb ik die tijd ook ervaren.”

Arco: „We zagen jullie zweten, worstelen, zoeken als het moeilijk was. Maar er kwam altijd weer een moment van overgave. Dat is krachtiger dan een zondagse belijdenis of van negen tot tien ’s avonds een oudvader lezen onder de lamp, hoe goed ook.”

Wilma: „Geloven is soms ook gaan zonder dat je weet waar je uitkomt.”

Arco: „Het was een voorrecht om als kind getuige
te zijn van dat proces.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer