Het heden begrijpen kun je alleen door naar het verleden te kijken. Schrijfster Suzanna Jansen, bekend van ”Het pauperparadijs”, dook voor haar nieuwe boek ”De omwenteling” weer de geschiedenis van haar familie in. Ook deze keer ontdekte ze: wie meer over zijn voorouders weet, leert zichzelf beter kennen.
Amsterdam, hartje Jordaan. Aan de grote, houten tafel in haar woonkamer praat Suzanna Jansen enthousiast over haar nieuwe boek ”De omwenteling of de eeuw van de vrouw”. Ze heeft net de definitieve versie van het manuscript ingeleverd. Nu is het even omschakelen: van drie jaar onderzoek doen in stille archieven en urenlang schrijven achter een computer tot praten over je verhaal en het voor het eerst de wereld inbrengen. „Als ik soms naar woorden zoek, komt het daardoor.”
Jansen veroverde veertien jaar geleden de boekenwereld met ”Het pauperparadijs”, een familiegeschiedenis over haar voorouders die zijn blootgesteld aan een uniek heropvoedingsexperiment in het Drentse Veenhuizen. Inmiddels is het boek toe aan de 68e druk. „Verbazingwekkend toch? Het verhaal is echt een eigen leven gaan leiden. Ik had nooit verwacht dat het zo veel los zou maken.”
In haar nieuwe boek duikt ze opnieuw de familiegeschiedenis in. Deze keer vanuit het perspectief van drie vrouwen: haar moeder Betsy Jansen-Dingemans, haar zus Petra en zichzelf. Aan de hand van deze drie verhalen beschrijft Jansen hoe het leven van vrouwen de afgelopen eeuw is veranderd.
Hoe is het idee voor dit boek ontstaan?
„Ik had al langer in mijn hoofd dat ik iets met het jaar 2022 wilde doen, omdat het honderd jaar geleden is dat vrouwen voor het eerst konden stemmen. En mijn moeder is precies in 1922 geboren. Het verhaal lag er dus in mijn familie. Ik heb nog wel even geaarzeld, want ik dacht: straks word ik zo’n schrijfster die alleen maar familiegeschiedenissen doet. Maar in gezinnen gebeurt van alles. Families zijn een prachtige basis om een verhaal te vertellen. En het maakt een boek heel invoelbaar, omdat bijna iedereen een familie heeft, een plek waar hij of zij vandaan komt.”
Overlegt u zo’n idee eerst met uw familie?
„Absoluut. Mijn ouders en mijn vier zussen hebben eerst al ”Het pauperparadijs” moeten accepteren. Dat hebben ze van harte gedaan. Dit nieuwe verhaal is meer recent. Mijn ouders leven intussen niet meer, anders had ik het boek waarschijnlijk nooit geschreven. Ik ben wel naar mijn zussen toe gegaan om met ze te praten. Ze hadden er gelukkig opnieuw alle vertrouwen in. Ik heb ook uitgelegd: het gaat me niet om ons familieverhaal, dat is alleen maar de vorm. Het gaat om de boodschap erachter. Bij ”Het pauperparadijs” ging het over hoe we in Nederland met armoede omgaan, en hier wil ik vertellen over de positie van vrouwen – en dus van ons allemaal. Wat mijn moeder de afgelopen eeuw heeft meegemaakt, sluit aan bij de verhalen van veel vrouwen in Nederland. Ik beschrijf die periode vanuit het perspectief van mijn moeder. Vanaf eind jaren zestig komt het perspectief van mijn oudere zus erbij en vanaf begin jaren tachtig mijn verhaal. Ik heb tijdens het schrijfproces veel overlegd met mijn zus, die vijftien jaar ouder is dan ik. Ik ben een nakomertje, dus het gezin bestond al een tijd voor ik kwam. Telkens als ik iets niet wist, kon ik haar vragen hoe het zat. Bij ”Het pauperparadijs” ben ik verder de geschiedenis in gedoken, tot een tijd waaraan geen herinneringen meer zijn.”
Even terug naar vroeger. Bijna vijftien jaar geleden schreef u dat eerste boek. Heeft u voor die tijd ooit bewust gedacht: ik wil schrijver worden?
„Nee, ik wilde zelfs nooit een boek schrijven, want het leek me een verschrikkelijk eenzaam proces. Als journaliste vond ik het juist heerlijk om met zo veel mogelijk mensen te praten. Maar toen kwam ik het verhaal over Veenhuizen tegen en had ik sterk het gevoel: dit moet worden opgeschreven. Uiteindelijk heb ik er vier jaar fulltime aan gewerkt, inclusief het onderzoeksproces. Onderzoek doen is heerlijk, dat is een speurtocht voor volwassenen. Maar dan begint het schrijfwerk. Probeer maar eens aan de hand van al die feiten een goede vorm te vinden voor je verhaal, zonder dat je aan de feiten mag sleutelen. En je wilt het liefst alles opschrijven, maar dat kan niet.”
Waar begint u?
„De eerste fase van een onderzoek gaat bij mij erg in het wilde weg. Ik ga alle kanten uit en zoek antwoorden op elke vraag die in me opkomt. Zo ontdek je de pareltjes. Ik heb gaandeweg wel geleerd om goed te ordenen. Die tip wil ik iedereen meegeven die zijn eigen geschiedenis in duikt: schrijf elke stap op. Documenteer waar je bent geweest, wanneer, en onder welk archiefnummer je een bepaald document hebt gevonden. Maak kopietjes.
Hoe verder je teruggaat in de geschiedenis, hoe minder er is te vinden. Van lang geleden heb je vaak niet meer informatie dan geboortedata, sterfdata en adressen. Als ik die gegevens eenmaal op een rijtje heb, maak ik voor mezelf een chronologie waarbij ik alles opschrijf wat ik weet van een persoon. Hij is daar geboren, kreeg toen een zusje, zijn ouders waren toen zo oud, toen zijn ze verhuisd… Het wonderlijke is dat je dan langzaam een verhaal achter de feiten gaat zien. Neem bijvoorbeeld mijn overgrootvader, die is gaan zwerven en als landloper in Veenhuizen terechtkwam. Toen ik alle jaartallen op een rijtje had gezet, kwam ik erachter dat hij aan het zwerven is geslagen nadat er voor de zesde keer een zoontje was overleden en vlak daarna zijn enige broer. Dat kan een duw in de rug zijn geweest om de weg kwijt te raken.”
Heeft u voor ”De omwenteling” ook zoveel onderzoek gedaan of kon u voor dat verhaal meer gebruikmaken van de herinneringen in uw familie?
„Ook bij dit boek heb ik veel onderzoek gedaan, om het verhaal achter de herinneringen van mijn moeder te ontdekken. Mijn moeder is in 1922 geboren en ze werd zoals alle vrouwen in die tijd opgevoed om huisvrouw en moeder te worden. Ze mocht trouwens wel naar de mulo, uniek voor het milieu waarin ze opgroeide. Op haar zestiende is ze gaan werken op een kantoor. In die tijd werkten daar mannen van 16 tot 66 jaar, of zelfs nog ouder. Maar alle vrouwen waren tussen de 16 en ongeveer 25, want daarna gingen ze trouwen en werden ze verplicht ontslagen.
Als je de archieven in duikt, is het schokkend wat je tegenkomt over vrouwen op de werkvloer in die tijd. Ze kregen maar heel weinig betaald, mochten alleen bepaalde functies uitoefenen en in instructieboekjes stond dat ze te allen tijde „lief en lieftallig” moesten zijn. Er bestaan kantoren waar vrouwen zijn weggepest, en vakbonden streden zelfs voor een vrouwenverbod op kantoren.
Toch had mijn moeder het vroeger heel vaak over haar korte tijd op kantoor. Ze vond het ontzettend jammer dat ze moest stoppen met werken, maar „dat hoorde nou eenmaal in die tijd.” Na haar huwelijk ging ze voor de kinderen zorgen. Natuurlijk mag je daarvoor kiezen, maar het probleem is dat je in die tijd de optie niet had om te kiezen. Bovendien werd er nooit aan vrouwen gevraagd hoe het met hen ging, terwijl het heel zwaar was om huisvrouw te zijn.
In 1955 is er een landelijk onderzoek geweest dat heette: wat doet de huisvrouw met haar tijd? Het bleek dat huisvrouwen gemiddeld 62 uur per week werkten, waarbij vrouwen met kinderen onder de twee niet eens werden meegeteld omdat die het gemiddelde te veel overhoop haalden. In de jaren vijftig en zestig werden er zo veel vrouwen ziek dat er zelfs een officiële term voor kwam: de huisvrouwenvermoeidheid. Mijn moeder is ook gecrasht, begin jaren zestig. Ze werd een tijdje opgenomen in een rusthuis voor overspannen huisvrouwen. De behandeling: rust, veel eten en vooral niet over je klachten praten.
Mijn moeder had geen idee waarom ze zo ongelukkig was. Ze had toch alles wat ze zich kon wensen? Dat werd tenminste gezegd. Maar ze heeft nooit mogen kiezen voor wat ze zelf echt graag wilde. Die optie was er simpelweg niet. Vrouwen moesten allemaal dat ene beroep het leukst vinden. Mijn moeder had dat, veel anderen ook. Ik heb dit boek geschreven om recht te doen aan de levens van gewone vrouwen, uit een vorm van respect. Dit verhaal heeft onze oma’s en moeders gevormd, en dus heeft het ons als dochters, zonen, mannen, vrouwen en echtgenoten gevormd.”
Hoe heeft u het verhaal van uw zus en uzelf in het boek verwerkt?
„Ik heb onze ervaringen gebruikt om de maatschappelijke veranderingen te illustreren. Mijn zus Petra –wat trouwens niet haar echte naam is– wilde eind jaren 60 graag onderwijzeres worden. Maar dat kon niet, want ze had de meisjesmulo gedaan en daar kreeg je geen wiskunde. Dus werd ze kleuterjuf. Maar na de invoering van de Mammoetwet kon ze alsnog naar het avondgymnasium en de universiteit en is ze na haar trouwen ook blijven werken als juf. In die tijd was dat nog een uitzondering. Petra heeft haar ideeën ook bij ons in het gezin gebracht. Mijn moeder is daardoor stapje voor stapje naar buiten getreden. Eerst ging ze vrijwilligerswerk doen en uiteindelijk begon ze tegelijk met mij aan het vwo. Dat vond ik natuurlijk vreselijk irritant, want ze haalde hogere cijfers dan ik. Zo loop ik de eeuw door om te laten zien hoe de rol van vrouwen is veranderd, en wat dat betekent voor onze tijd.”
In honderd jaar is er heel veel anders geworden.
„Klopt, nooit is er in een eeuw meer veranderd in een vrouwenleven dan in de afgelopen eeuw. Tegelijk valt er ook in onze tijd nog wel het een en ander te veranderen. Vrouwen verdienen bijvoorbeeld nog steeds vaak minder dan mannen. Je kunt de reden daarvoor alleen begrijpen door naar het verleden te kijken. Het kan jou als persoon veranderen als je de verhalen van je voorouders meekrijgt of hoort. Ik heb dat bij ”Het pauperparadijs” ook heel sterk gehad. Doordat ik heb gezien hoe mijn familie door de armoede afhankelijk is geweest van de autoriteiten, begreep ik ineens waarom ik mezelf zo afwachtend opstelde tegenover instanties en ben ik daarmee opgehouden. Een familiegeschiedenis werkt verbindend: je beseft erdoor dat je geworteld bent in een geschiedenis.”
Heeft u tips voor mensen die zelf graag hun familiegeschiedenis uit willen zoeken?
„Ik zou zeggen: schrijf gewoon alles op wat je ontdekt. En als je schrijven moeilijk vindt, want dat is het, dan kun je het verhaal ook inspreken. Zolang de geschiedenis maar bewaard blijft. Het is mooi om je voorouders op die manier recht te doen. Wij hebben een cultuur waarin we niet zo veel bezig zijn met onze voorouders, met de vraag waar we vandaan komen. Dat is jammer, want het kan juist heel waardevol zijn.”
Wie hoopt u dat het boek gaat lezen?
Lachend: „Iedereen natuurlijk, maar vooral mensen van tussen de 20 en de 40 jaar. Ik merk dat veel mensen van die leeftijd deze geschiedenis niet kennen en niet het besef hebben waar ze vandaan komen. Trouwens, ik denk dat elke generatie er weer andere dingen uithaalt. Oudere mensen zullen zich hopelijk herkennen in veel anekdotes.”
En… ligt er al een nieuw idee voor een verhaal klaar op de plank?
„Ik vind schrijven zo zwaar dat ik vooral denk: nu is het de beurt aan anderen om te schrijven. Ik ga eerst een podcast maken. En daarna kom ik vast wel weer een nieuw verhaal tegen. Ik hoop vooral dat ik over dit nieuwe boek veel lezingen mag geven, net als bij ”Het pauperparadijs”. Presentaties geven doe ik liever dan schrijven. Het is heerlijk om je verhaal te delen met een publiek en te zien wat het bij mensen losmaakt. Ik geniet nog steeds van elk mailtje dat ik krijg waarin mensen hun ervaringen delen.”