„In de dag, wanneer de wachters des huizes zullen beven, en de sterke mannen zichzelven zullen krommen, en de maalsters zullen stilstaan, omdat zij minder geworden zijn, en die door de vensteren zien, verduisterd zullen worden.” Als er één plek in de Bijbel is waar het ontluisterende van het levenseinde wordt beschreven, dan is het wel in Prediker 12. Het zijn herkenbare woorden, zeker voor degenen die te maken krijgen met het stille verdriet van dementie.
Mooi en herkenbaar verwoordde oud-zendingswerker Kees Janse het onlangs in RDMagazine (1-10). Langzaam maar zeker verliest iemand met dementie de controle over het uiten van gedachten en over lichaamsfuncties, totdat de dood volgt.
De tijd tussen de diagnose en het sterven is veelal een lange en zware weg, allermeest voor de patiënt, maar ook voor de familie. De dementie dwingt de patiënt om vaak een kleine of grote stap terug te doen van de persoon die hij of zij ooit was. Dat vraagt van de omgeving om continue aanpassing in de zorg. Wat gisteren nog werkte, werkt vandaag niet meer. En andersom. Tot het ingrijpende moment komt dat de patiënt naar een verpleeghuis moet.
Moet, omdat de zorg thuis gewoonweg niet meer gaat. Maar ook een moeten omdat de praktijk leert dat de zorg in verpleeghuizen vaak anders gaat dan men had verwacht. Het is eerder een afstaan van iemand aan een verpleeghuis dan een continuering van de zorg op een andere plek. Twee culturen met gewoonten en verwachtingen komen op zo’n moment samen, waarbij onbegrip op de loer ligt en kan leiden tot suboptimale zorg. En juist in deze tijd, waarin de zorg voor de ouderen in het algemeen en de zorg voor de ouderen in verpleeghuizen in het bijzonder steeds meer onder druk komen te staan, hebben zorginstellingen en familieleden van de bewoners elkaar hard nodig.
In onze vergrijzende samenleving, waarin mensen steeds langer leven, neemt het aantal mensen met dementie toe. De cijfers spreken voor zich. Waren er in 1950 nog 50.000 mensen met dementie, intussen zijn dat er 290.000. En de verwachting is dat in 2040 een half miljoen mensen door deze ziekte zijn getroffen.
80.000 van de 290.000 mensen met dementie wonen op dit moment in verzorgings- of verpleeghuizen. Daarvoor betalen we met z’n allen nu meer dan 6 miljard euro. Tegelijkertijd is er een steeds kleinere groep van (jongere) mensen die de zorg in verpleeghuizen kunnen bieden. Het is daarom duidelijk dat de huidige situatie niet houdbaar is. Het is onvermijdelijk dat er iets grondig moet veranderen om de zorg voor onze ouderen te kunnen waarborgen.
Het eerste wat op de schop moet, is de medicalisering van de zorg in verzorgings- en verpleeghuizen. De nadruk ligt daar nu vooral op zorg vanuit medisch perspectief. Bewoners, die cliënten heten, worden ”opgenomen” in een verpleeghuis waar verplegenden rondlopen in ziekenhuisachtige uniforms. Beslissingen rond de zorg worden veelal genomen door een verpleeghuisarts en het gebruik van medicatie neemt toe, wat weer leidt tot nog meer bureaucratie en minder tijd voor de bewoners.
In plaats hiervan zou de focus moeten komen te liggen op het bieden van een ”thuis” voor de bewoners, waar medische zorg, door de eigen huisarts, ook een plek heeft. Hierdoor ontstaat er een gelijkwaardigheid tussen de zorginstelling en de familie van de bewoner, waarin samen, als één team, gezocht wordt naar de beste zorg.
Iets anders wat moet veranderen, is het integreren van zorg in de samenleving. De huidige verpleegzorg is alleen zichtbaar voor degenen die er direct mee te maken hebben. Als we naar een participatiemaatschappij willen, dan zal daarin ook de mogelijkheid geboden moeten worden om aan die zorg deel te nemen. Een begin kan gemaakt worden door zorgboerderijen en verpleeghuizen op één terrein te plaatsen. Als op hetzelfde terrein eveneens nog een school wordt gehuisvest, kunnen ook jongeren participeren in de zorg voor onze ouderen. En jong geleerd is oud gedaan! En wie weet, nemen zij dan ook het eerste vers van Prediker 12 ter harte: „Gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen.”
De auteur is moleculair bioloog.