Het houdt zowel de samenleving als de politiek de laatste maanden behoorlijk in z’n greep: de koopkracht. Maar wat zegt deze term nu eigenlijk en wie zou wat aan de verbetering van het fenomeen moeten doen?
Dat koopkracht een belangrijk onderwerp is, mag duidelijk zijn; de fractieleiders van de coalitiepartijen kwamen twee weken geleden zelfs eerder terug van reces om hierover te praten. De donkere wolken van de nieuwste cijfers van het Centraal Planbureau (CPB) pakten zich toen samen boven het Binnenhof. Vorige week bevestigde het planbureau wat al een tijdje in de lucht hing: het koopkrachtcijfer krimpt dit jaar met 6,8 procent.
Het kabinet trok dit jaar al bijna 7 miljard uit om de koopkracht te stutten. Zo krijgen de laagste inkomens –bovenop de energietoeslag van 800 euro– een bedrag van 500 euro ter compensatie van de stijgende prijzen. De belasting op energie en de accijnzen op brandstof zijn al eerder verlaagd.
Komende week praat het kabinet verder over nieuwe ondersteunende maatregelen. Het vinden van de miljarden voor het koopkrachtpakket belooft een moeilijke puzzel te worden. Minister Hoekstra (Buitenlandse Zaken) liet zich begin deze week ontvallen dat er „minimaal 10 miljard” nodig is om de koopkrachtcrisis aan te pakken.
Inflatie
Het koopkrachtcijfer geeft aan hoeveel een huishouden kan kopen. Bij het berekenen hiervan kijkt het CPB naar drie factoren: het gemiddelde inkomen; de inflatie en de gemiddelde lasten, zoals belastingen.
Het planbureau trekt de lasten af van het inkomen, waardoor het besteedbare netto-inkomen –het bedrag dat de burger dus in de portemonnee overhoudt– overblijft. De procentuele stijging of daling hiervan deelt het CPB door het inflatiepercentage. De uitkomst wordt vervolgens vermenigvuldigd met honderd en zie daar: het koopkrachtcijfer (zie kader ”Rekenvoorbeeld”).
Simpel gezegd: de koopkracht neemt af als de inflatie harder oploopt dan het besteedbare netto-inkomen. Stijgt dit inkomen harder dan de inflatie, dan neemt de koopkracht juist toe. En eveneens eenvoudig gezegd: op dit moment kan, gemiddeld genomen, een gezin met eenzelfde netto-inkomen als een jaar geleden, 6,8 procent minder kopen dan vorig jaar.
Het koopkrachtcijfer is maar een momentopname: het gaat om de ontwikkeling ervan. Beleidsmakers willen vooral weten of en hoeveel de koopkracht verandert als er bepaalde maatregelen worden genomen. Daarom onderzoekt het CPB de verandering van de koopkracht voortdurend en komt het vijf keer per jaar met nieuwe cijfers: hoeveel kunnen huishoudens meer of minder kopen ten opzichte van de voorgaande periode?
Soms moet beleid worden afgestemd op specifieke groepen. Het CPB berekent, overigens op eigen initiatief, ook per type huishouden –zoals eenverdieners of gepensioneerden– een koopkrachtcijfer. Die kunnen soms behoorlijk van elkaar verschillen. Als de AOW-uitkeringen bijvoorbeeld niet zo hard stijgen als de lonen, zal de koopkracht van gepensioneerden er in vergelijking met werkenden op achteruitgaan.
Werkgevers
In hoeverre is het terecht dat er naar de overheid wordt gekeken om iets aan het afnemende koopkrachtcijfer te doen? Edin Mujagic, hoofdeconoom bij OHV Vermogensbeheer, vindt het logisch dat de overheid aan zet is. „De afname van de koopkracht komt door de torenhoge inflatie”, analyseert hij. „Kort door de bocht gezegd: dat komt –naast het beleid van de centrale bank– door het beleid van de overheid. Het lijkt me dus evident dat zij de aangewezen partij is om in actie te komen.”
Het kabinet opperde eerder deze maand dat werkgevers ook hun steentje kunnen bijdragen door de lonen te verhogen. Mujagic vindt dat te simpel gedacht. Als de lonen stijgen zonder dat de productiviteit erop vooruitgaat, kunnen bedrijven in de problemen komen doordat de winst verdampt, redeneert hij. „Vergeet niet dat veel bedrijven nog steeds de financiële gevolgen ondervinden van de coronacrisis en nu weer van de energie- en grondstoffencrisis.”
Onderwijs
Het besteedbare inkomen kan ook op andere manieren stijgen dan door loonsverhoging, zegt Mujagic De staat zou bijvoorbeeld ook de belastingen kunnen verlagen. Hierdoor houdt de burger meer geld over in zijn portemonnee, licht hij toe.
Als de overheid krimpt zal het ook minder belastinginkomsten nodig hebben, stelt Mujagic. „Wat mij betreft is dit het juiste moment voor de overheid om te snijden in het eigen vlees. En dat kan heel goed zonder te bezuinigen op het onderwijs, de zorg en de politie.”