Al vijftig jaar is het vijf voor twaalf, hoe zit dat?
Het is vijf voor twaalf als het gaat om de opwarming van de aarde. Maar riep de Club van Rome dat ook al niet in 1972? In hoeverre moeten we zulke onheilsprofetieën nog serieus nemen?
En als het toch misloopt, heeft actie ondernemen dan nog wel zin? Want vorige week nog werd duidelijk dat vooraanstaande Nederlandse klimaatwetenschappers verwachten dat de klimaatdoelen niet gehaald gaan worden.
Terugblikken op het rapport ”Grenzen aan de groei”, dat in 1972 verscheen, kan medicijn zijn voor zulke apathie. Een terugblik in vijf stellingen over het geruchtmakende rapport van de Club van Rome.
1 Het rapport zette het milieu en het doemdenken daarover stevig op de kaart
Het was de Nederlandse wetenschapsjournalist Wouter van Dieren die al in 1971 het brisante conceptrapport van de Club van Rome naar de pers lekte. Hij doorzag dat de auteurs „dynamiet” in handen hadden. Het rapport ”Grenzen aan de groei” (in het Engels: ”The Limits to Growth”) kwam uiteindelijk een jaar later uit.
Het rapport zoomde in op vijf grote ontwikkelingen: de groei van de wereldbevolking, de voedselproductie, de industrialisatie, de uitputting van grondstoffen en milieuvervuiling. Met computers –baanbrekend in die tijd– maakten ze een model hoe die vijf zich tot elkaar verhouden. De conclusie: er zijn grenzen aan de groei. En: zonder ingrijpen stort de beschaving onherroepelijk in elkaar.
Het rapport sloeg wereldwijd in als een bom en wordt sindsdien wel gezien als het „ankerpunt in het milieudebat.” Het zorgde bij een groot publiek voor bewustwording dat de mensheid niet oneindig door kon gaan met het vervuilen van water, lucht en bodem. Ook was het rapport een aanjager van het debat over geboortebeperking.
Behalve milieuproblemen zette het rapport ook het doemdenken op de kaart. De krantenkoppen logen er niet om. NRC Handelsblad opende met: ”Ramp bedreigt wereld”. En de eerste zin luidde: „Als alles en iedereen doorgaan op de manier waarop dat nu gebeurt, dan komt er binnen enkele tientallen jaren een geweldige catastrofe. De enige vraag daaromtrent is of de catastrofe wordt veroorzaakt door honger, door uitputting van essentiële grondstoffen of door de vervuiling van de aarde. Er zijn –nu!– ingrijpende maatregelen nodig om dat onheil te voorkomen.” De Haagse Post kopte nog dramatischer: ”Apocalyps op afbetaling”.
Nu is doemdenken misschien van alle tijden, maar het rapport van de Club van Rome wordt vaak gezien als de „profetische oerwaarschuwing.”
2 Het werd na die tijd véél beter
Doordat het rapport zo veel losmaakte, loog de reactie er ook niet om. Met name westerse overheden begonnen razendsnel milieubeleid te ontwikkelen. Diverse soorten vervuiling werden aangepakt.
Rivieren, beken en sloten zagen het water weer helder worden. De Rijn stond in die tijd nog bekend als „het riool van Europa”, maar dat veranderde. Lozingen van gif of ander afval in oppervlaktewater –eerst de normaalste zaak van de wereld– werden aan banden gelegd. Alle belangrijke giffen –zoals DDT– waren in Nederland al in 1975 verboden.
Ook de lucht werd schoner. Het rapport rept bijvoorbeeld over het vervuilende zwaveldioxide, dat vrijkomt bij de verbranding van bijvoorbeeld steenkool. Dit goedje is in de jaren 70 en 80 bekend geworden als de belangrijkste veroorzaker van zure regen. Tegenwoordig horen we amper meer van dat milieuprobleem. En dat is ook niet verwonderlijk, omdat er veel minder zwaveldioxide wordt uitgestoten. Zo kregen elektriciteitscentrales en raffinaderijen verplicht rookgasontzwavelingsinstallaties. Dat liet de uitstoot met bijna 90 procent dalen. De invoering van de driewegkatalysator voor auto’s zorgde in het verkeer voor bijna de helft minder uitstoot van stikstofoxiden (ook een veroorzaker van zure regen).
De luchtkwaliteit in Nederland is al met al de laatste vijftig jaar „spectaculair” verbeterd, concludeerde het Planbureau voor de Leefomgeving in 2010. Zwaveldioxide was namelijk eveneens een boosdoener als het gaat om het veroorzaken van smog. Een milieukwestie die zo goed als verleden tijd is. In 1987 kwam in Nederland de laatste episode met wintersmog voor met hoge niveaus van zwaveldioxide.
Een laatste milieuprobleem, dat met vervuiling te maken heeft, is het gat in de ozonlaag. Hoewel de onderzoekers het nergens noemen in ”Grenzen aan de groei”, stamt de ontdekking van het probleem uit dezelfde periode: begin jaren zeventig. Tegenwoordig is het gat in de ozonlaag op zijn retour, dankzij ingrijpen. In 1989 spraken vrijwel alle landen van de wereld af geen cfk’s –chloorfluorkoolwaterstoffen– meer te gebruiken in spuitbussen. Deze chemische verbindingen braken ozon in de atmosfeer af, waardoor zonlicht bij tijden vrijwel ongefilterd op aarde scheen. Door het zogeheten Montrealprotocol werd ook de aanpak van dit milieuprobleem een succesverhaal.
3 Over het klimaatprobleem rept Club van Rome amper
De alarmbellen die de Club van Rome liet afgaan, hadden milieubeleid tot gevolg. Op problemen volgde actie. Dat is positief nieuws als het gaat om klimaatverandering, waar vandaag de dag keer op keer doemverhalen over opduiken.
Als het gaat om klimaatverandering: daarover rept het bewuste rapport uit 1972 niet direct. En dat is ergens logisch: de term is van later datum. Maar ook het (versterkte) broeikaseffect wordt niet benoemd. Wel is er uitgebreid aandacht voor het „vervuilende” CO2, dat in steeds hogere concentraties in de lucht zit door de verbranding van fossiele brandstoffen. Destijds lag de concentratie rond de 320 deeltjes per miljoen luchtdeeltjes, terwijl het tegenwoordig al gaat richting de 420 ppm. De onderzoekers waarschuwden dat de concentratie in de lucht „exponentieel” toeneemt. Maar echt verontrust blijken ze nog niet. „Het is niet bekend hoeveel CO2 of thermische verontreiniging kan worden uitgeworpen zonder onomkeerbare verandering in het klimaat van de aarde te veroorzaken.” En ze verwachten dat de toename van atmosferische CO2 zal stoppen „naar men hoopt voordat het enig meetbaar ecologisch of klimatologisch effect heeft gehad.”
De klimaatdiscussie komt pas in de jaren 80 goed op gang. Eerst in de wetenschap en daarna in de politiek. Bij het grote publiek gaat het thema pas na de millenniumwisseling leven. Pas sinds de film van Al Gore –”Een ongemakkelijke waarheid”– klinkt het vijf-voor-twaalfonheilssignaal door in de media.
4 De Club van Rome zat er soms naast
Veel onheil dat de Club van Rome zou hebben „voorspeld”, kwam niet. Extreme grondstoftekorten rond het jaar 2000? Geen sprake van. Nieuwe voorraden werden aangeboord. Wereldwijde hongersnoden? Veredelde graansoorten produceerden genoeg om de groeiende wereldbevolking te voeden. En de wereldbevolking? Die groeide wel, maar niet meer exponentieel. In 2100 zullen zeker geen 56 miljard mensen op aarde leven, zoals het rapport suggereerde.
Die groeiende wereldbevolking werd in de jaren 70 een punt van discussie. Zo klonk de roep om geboortebeperking. Inmiddels is helder dat niet zozeer overbevolking het probleem voor milieuproblemen is, als wel de bovenmatige welvaart. Zo stoot bijvoorbeeld de rijkste 10 procent –en ja, daar horen de meeste Nederlanders ook bij– bijna de helft van de CO2 uit. En de koolstofvoetafdruk van de 1 procent rijkaards ligt per persoon 75 keer zo hoog als die van de armste helft van de wereldbevolking.
Wel moet eerlijk gezegd worden dat de onderzoekers met veel van bovengenoemde punten al rekening hielden. Ze deden ook helemaal niet aan toekomstvoorspellingen, maar gebruikten een model met aannames en scenario’s. Daarbij gingen ze er in bepaalde scenario’s bijvoorbeeld van uit dat de wereldbevolking exponentieel zou blijven groeien. Tot dat moment verdubbelde het aantal inwoners op aarde elke dertig jaar. ”Grenzen aan de groei” beschrijft echter ook minder negatieve scenario’s met meer grondstofvoorraden en een minder hoge bevolkingsgroei.
5 Eindconclusie van het rapport blijft staan, maar somberen werkt niet
In alle scenario’s van het rapport van de Club van Rome stort de beschaving ergens halverwege de 21e eeuw in. Diverse herhaalstudies –onder meer in 2020– bevestigden dat beeld. En dit jaar concludeerden wetenschappers dat nu vijf van de negen planetaire grenzen zijn overschreden. Vervuiling met plastic noemden de onderzoekers toen „bijzonder zorgwekkend.”
John Beddington, de voornaamste wetenschappelijk adviseur van de Britse regering, beschreef in 2009 dat in 2030 „een perfecte storm” zou kunnen plaatshebben. Door oplopende voedsel-, water- en grondstoffenschaarste, spanningen daarover en klimaatverandering als een „vermenigvuldiger van risico’s.” Beddington voorzag geen totale instorting, maar wel grote sociale onrust en conflicten.
De hoofdconclusie van ”Grenzen aan de groei” blijft dan ook keer op keer staan en luidt precies als de titel: een oneindige economische groei op een eindige planeet kan niet. Er is maar één aarde. En die is beperkt in omvang (voor voedselproductie), in wat die herbergt (aan grondstoffen) en wat die aankan (qua vervuiling).
Toch klinken er ook andere geluiden. In zijn boek ”Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat” denkt de Vlaamse filosoof Maarten Boudry te weten waarom onheilsprofeten van de Club van Rome het bij het verkeerde eind hebben. Ze maken volgens hem een grote vergissing: ze onderschatten het menselijk vernuft. Milieuvervuiling werd volgens hem immers verholpen door schone technologie. Boudry neemt het klimaatprobleem overigens zeer serieus, maar pleit ervoor dit „rationeel en pragmatisch” aan te pakken. Groei is volgens hem juist nodig om de uitdagingen het hoofd te bieden.
Boudry zit hiermee in het kamp ”tovenaars” uit het boek ”De Tovenaar en de Profeet” van Charles C. Mann. In dit boek worden twee concurrerende ideeën over een leefbare toekomst op aarde uitgewerkt. Tovenaars geloven sterk in de vooruitgang, de techniek. Vanuit een technocratisch maakbaarheidsdenken gaan ze ervan uit dat nieuwe technologie de uitdagingen van de toekomst wel oplost. Aan de andere kant staan de profeten, die waarschuwen dat we niet op dezelfde luxe voet door kunnen leven, maar dat ook gedragsverandering nodig is. Deze oproep tot soberheid vond in 1972 overigens ook weerklank in christelijke kring (zie ”Ontvangst ”Grenzen aan de groei” in gereformeerde gezindte”).
Net als bij de eerdere milieuproblemen helpt actie ondernemen tegen klimaatverandering. Elke graad minder opwarming telt immers. Tussen niets doen en ingrijpende maatregelen nemen zitten zeker 4 graden, blijkt telkens uit rapporten. Het beperken van de opwarming is dus nooit definitief mislukt. Het probleem niet serieus nemen heeft geen zin, maar doemdenken en somberen erover ook niet. Dat zorgt ervoor dat mensen pessimistisch en apathisch worden. En daarover zei Winston Churchill ooit: „Een pessimist ziet een probleem in elke mogelijkheid, een optimist ziet een mogelijkheid in elk probleem.”