Kom aan, beste mensen, en vraag aan God waarom Hij bevolen heeft om aan kleine kinderen, die niet alleen zonder geloof maar ook zonder verstand zijn, het teken en het zegel van de rechtvaardigheid des geloofs te geven, dat ook, net zo goed als onze doop, een teken van berouw en van vernieuwing van het hart was. (…)
De Schrift leert ons dat alle kinderen, zowel van de gelovigen als van de ongelovigen, wat hun natuur betreft allen verwekt zijn als kinderen des toorns en der vervloeking. Wij brengen de toorn van God met ons mee in deze wereld, zoals Johannes laat zien als hij zegt: „Die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Joh. 3:36). Laten we opmerken dat hij niet zegt: „De toorn Gods zal op hem komen of vallen”, maar hij zegt: „De toorn Gods blíjft op hem.” Dit toont ons aan dat wij allen de toorn van God met ons en op ons meebrengen in deze wereld.
Zoals ook Paulus ons duidelijk laat zien als hij tot de Efeziërs zegt dat wij „eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheid onzes vleses, doende de wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen” (Ef. 2:3). Ziedaar de apostel die de boze werken vruchten van het vlees noemt, vanwege de verdorvenheid die daarin is en altijd het kwade voortbrengt. En vervolgens laat hij zien dat wij per slot van rekening van nature ook kinderen des toorns waren, gelijk de anderen, dat wil zeggen: evenals de ongelovigen. En hij maakt de een niet zuiverder dan de andere wat hun vleselijke afkomst betreft, want eenzelfde verdorvenheid en verkeerdheid is in alle en over alle kinderen van Adam verspreid. (…)
Daarom antwoorden wij op al deze dwaasheden (van de wederdopers, red.) die zij ons voorleggen: als kinderen die het teken van de wedergeboorte en vernieuwing ontvangen hebben, heengaan uit deze wereld alvorens tot de leeftijd van kennis en inzicht te komen, zijn zij uitverkorenen door de Heere. Hij wederbaart en vernieuwt hen door Zijn Geest zoals het Hem behaagt, naar Zijn voor ons verborgen en onbegrijpelijke kracht. Als zij de volwassen leeftijd mogen bereiken, onderwijzen en onderrichten wij hen in de leer van de doop en laten wij hun weten dat zij heel hun leven niets anders moeten doen dan deze geestelijke wedergeboorte overpeinzen, waarvan zij van hun kindsheid af het merkteken dragen.
Op deze manier moeten wij verstaan wat Paulus ons in Romeinen leert, dat wij door de doop met Jezus Christus begraven zijn en in Zijn dood ingeënt zijn (Rom. 6:4; Kol. 2:12). Als hij dat zegt, bedoelt hij niet dat wij de doding en nieuwigheid des levens met ons mee moeten brengen alvorens de doop te ontvangen. Maar hij zegt dat wij gedoopt worden om in Zijn dood te worden ingeënt en daaruit te betrekken wat wij van onszelf niet hebben. Om deze reden gebruikt hij de gelijkenis van de enten, die nieuw sap en nieuw leven (dat zij niet hadden) halen uit de stam waarop zij geënt zijn.
*(Uit: ”Oorsprong en weerlegging van de wederdopers” (1565), in ”Goud in handen” (2018), uitgeverij De Banier, Apeldoorn) *
„En wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen”
Efeze 2:3b