Handelingen 1:9-11a
„En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. En alzo zij hun ogen naar den hemel hielden terwijl Hij heenvoer, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding. Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel?”
Wie is er, die Christus ziet opvaren in de hemel, en niet blij zou zijn om met Hem op te varen? Wie is er, die Christus ziet zitten aan de rechterhand van Zijn Vader, en niet blij zou zijn om daar met Hem te zitten? Wie is er, die Christus Zijn gaven en Geest ziet uitdelen onder Zijn heiligen, en niet roepen zou: Kom, Heilige Geest! O, Christus, geef mij Uw Geest, Gij, Die mij gaven geeft, kom en besteed deze gaven aan mij, ja aan mij!
Een gelovige ziel kan niet horen van enige waarachtige openbaring van Zijn genade en heerlijkheid, of zij moet Hem noodzakelijk vele zuchtingen nazenden: Och, was Christus de mijne!
Laat ons Christus zien opvaren, en zo begeren met Hem op te varen.
Kom, kom! Een begeerte naar Christus en naar Zijn hemelvaart is de weg naar de hemel. Wilt u opvaren naar Christus, zet uw begeerte op Christus. Wilt u geraken tot de rechte heerlijkheid, zucht naar Christus, opvarend in Zijn heerlijkheid. Laat anderen opvaren in hun hemel op aarde; maar o, mijn ziel, begeert u uw deel in Christus’ opvaren in de hemel der hemelen.
Och, wanneer zal het eens zijn dat ik door de kracht van Christus’ hemelvaart zal opvaren? Is Christus opgevaren, en blijf ik nog achter? Is mijn Hoofd, mijn Man, mijn Heere, in de hemel en blijf ik, arm lid van Zijn lichaam, nog wroeten hier op aarde? Is Christus opgevaren met gejuich, de Heere met geklank der bazuinen, zingen alle engelen Zijn lof en heten zij Hem welkom in de heerlijkheid, en blijf ik hier nog zondigen op aarde en de Heere der heerlijkheid opnieuw kruisigen met mijn zonden?
Och, mocht ik met Christus opvaren. Och, was ik op de vleugelen naar de hemel. O, wat belet mijn hemelvaart anders dan dit kleiblok: zolang het lichaam een natuurlijk lichaam blijft, kan ik niet opvaren. Och, dat dan de verandering kwam. Och, dat mijn ziel naar boven ging! „Och, ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” (Rom. 7:25).
Wel, Christus is opgevaren, en ik zou graag zijn waar Christus is, al kost het mij wat veel: „ik begeer ontbonden te worden en met Christus te zijn, want dit is zeer verre het beste” (Filip. 1:23).
Isaac Ambrosius, predikant te Engeland (1604-1664) (”Het zien op Jezus”)
Isaac Ambrosius