Kom Schepper, Geest, daal af
We trekken dit niet langer, zeggen de mensen. En we zien ’t ook niet meer zitten. De last van dit leven wordt ons te zwaar – of we nu kerks zijn of niet. Er is ook zó ontzettend veel dat ons terneer wil drukken. Ziezo, dat is er alvast uit.
Ik zit in de Oude Kerk in Oosterbeek, een van de oudste kerken van Nederland, en ben aan de vooravond van Pinksteren op zoek naar hoop. In de wereld is geen hoop en geen uitzicht. Daar is het alle dagen oorlog en verbittering. De aarde is vervuld met wrevel, meer dan ooit tevoren. Overal zoeken vermoeide vluchtelingen en ontheemden onderdak, een korst brood, een bed, een bad. Wat een lijden. Immens gewoon. De wereld houdt zijn adem in, al wekenlang. Wat een gebrokenheid om ons heen, ver weg en dichtbij. Alles is aan het schuiven. Soms is er een gevoel alsof alles het begeeft. We wilden als God zijn. En dit komt er nou van.
De Oude Kerk, aan de uiterwaarden van de Nederrijn, is zo’n duizend jaar oud. De kerk is als een dik geschiedenisboek en zit vol met verhalen. Tijdens de Slag om Arnhem (1944) stond deze kerk midden in het oorlogsgeweld. Ze is een pelgrimsoord voor Airborne-veteranen geworden. Een enkeling komt hier nog steeds, op zoek naar herinneringen uit het verleden, misschien ook wel op zoek naar hoop.
Deze kerk is eigendom van de protestantse gemeente Oosterbeek-Wolfheze. Maar op zondag is hij niet meer in gebruik. Hier wordt zelden meer gepreekt. Dat biedt ook al niet veel hoop.
Hopeloosheid
Op de achterste bank zit ik. Het koor van de kerk wijst in de richting van Jeruzalem, de stad van koning David. Door smalle ramen, hoog in dikke muren, valt wat voorjaarslicht naar binnen. In het middenpad is in de vloer een herinneringstegel aangebracht, verwijzend naar de eerste doop op deze plaats. Al in het jaar 500 na Christus werd hier het teken van het verbond toegepast. Rond die allereerste doop werd heel veel jaren later deze kerk gebouwd. Als dat geen hoop geeft!
Zwaar valt het nieuws van de afgelopen tijd op het hart. Iedere dag. Over doden en gewonden. Over seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag, waar maar geen einde aan lijkt te kunnen komen. Het lijkt één vieze sneeuwbal. Je dreigt zelfs daar aan te wennen.
Maar het gaat met de kerken in Nederland ook niet goed. Veel kerken zijn als een vervallen Jakobshut. Er ligt een smaad op ons, ook over de kerk, welke dan ook. De kerk is traag, slaperig en hopeloos verdeeld. Er is een inzinking onder de broeders, die toch van hetzelfde huis zouden moeten zijn. En broeders grieven feller dan de vijand benauwen kan.
Het SCP becijferde dat Nederland in meerderheid geen christelijk land meer is. Terwijl God in ’s lands historieblaân toch zo veel grote daden heeft verricht. De ontkerkelijking lijkt niet meer over te willen gaan. Het lijkt wel een besmettelijke ziekte. Voor de gemiddelde Nederlander zijn zingevingsvraagstukken al minder van belang. Kennelijk hebben de mensen wat anders aan hun hoofd! We leven in een wereld vol dwazen die in hun hart zeggen dat er geen God is, of die hopen dat er geen God is aan Wie wij iets te verantwoorden zouden hebben. Enzovoort, enzovoort.
De Erbijgeroepene
Is er een einde aan deze donkere tunnel? Is er nog hoop in deze wereld, aan de vooravond van het Pinksterfeest? Zondag is het Pinksteren, het feest van de Paracleet, de Erbijgeroepene. We moeten meer roepen dus, Hem erbij roepen, in deze immense troosteloosheid. Wat is er veel reden om de Trooster te roepen, te vragen of Hij komen wil in deze dorre zandwoestijn, of Hij onder ons wonen wil, of woning bij ons wil máken. Een groot geroep is nodig, of hij wil geven een Reveil, een Opwekking, een Verlevendiging. De Geest van Pinksteren is daarvoor nodig. Want in onze donkerheid is de vertroosting van mensen te ondiep en zelfs die van de engelen schiet hopeloos tekort.
Er staat een foto op mijn netvlies, van de oorlog in Oekraïne, het land waar de tranen uit wegdruppen, een voor een, net zolang totdat er geen tranen meer over zijn. De foto is van een meisje van een jaar of dertien, veertien misschien. Ze zit ergens in Kiev in een stukgeschoten raamkozijn, met een lollie in haar mond. Het is ook nog maar een kind. Ze moet nog leren liefhebben, maar ze is gereed om te schieten. En ze gaat het doen ook, dat kun je zo zien.
Waar vinden we in zo’n wereld nog hoop, op de achterste bank in Oosterbeek? Misschien zouden we eens een poosje geen krant meer moeten lezen, en zeker geen sociale media moeten volgen. Zou dát misschien helpen? We zouden eens alleen de Bijbel moeten lezen, sola Scriptura, alleen het hoopvolle Boek van God. Dát zou toch veel beter zijn. En laat ons toch meer bidden, een gemeenschappelijk gebed, meer smeken om een nieuwe morgen, dat er weer licht aan de einder gloort, weer hoop aan de horizon.
Wind van de Geest
Of, hebben we in deze uitzichtloosheid nog iets heel ánders nodig, de werking van Gods Geest, de wind van de Geest van Pinksteren! Er is wind nodig, om te zuiveren en te doorwaaien. Om de boel eens flink op te schudden. Veni Creator Spiritus! Kom, Schepper, Geest, daal af! Schenk ons weer de adem die ons aanschijn gaf. Bezoek ons op dit Pinksterfeest, zo ontzaglijk onverdiend. Breng ons met heel deze wereld terug, bij de waarheid van Gods Woord, bij de God van het Woord. Wíj zullen dat zelf niet doen, bij ons komt dat niet vandaan. God, richt U dan Uw Koninkrijk op. Bouw de muren van Jeruzalem op. Gij Geest, kom aan van de vier winden en daal in mensenharten neer. Blaas in deze hulpeloze wereld, in onze doodscultuur, en overwin de geest van ’t kwaad, van zorg en angst. In Moskou en waar dan ook, tot aan ’t allerverste strand. Dat mensen toch weer eens hun knieën zouden buigen en God als God zouden gaan erkennen, want het is wijsheid, álles wat Hij doet.
We hebben wind nodig, want ons bestaan verdort. We versmachten in deze woestijn en schaars zijn de oasen. De geweldig gedreven wind van Pinksteren, de Paracleet. Nodig is de ruach van Jahweh. Wind waait altijd waarheen hij wil. Zo doen de winden Gods het ook, waaien waarheen ze willen. Maar het lijkt zo akelig windstil, ook in de kerk.
De binnenkamer
Het is stil in de hof. De wijngaard ligt verlaten. De hof verschraalt. Alles is woest en ledig, alles kwijnt en snakt naar water. Wat is er weinig dat nog welig tiert. En de Landman vertoeft almaar te komen. Het lijkt alsof Hij er het zwijgen toe doet. Maar dan klinkt er in de binnenkamer toch opeens een innig gebed: „Ontwaak, Noordenwind, en kom, Gij Zuidenwind, doorwaai mijn hof.”
De bruid bidt of de winden Gods mogen gaan waaien. Als er maar weer eens wind zou zijn, een wind die levend maakt, een windvlaag, uit welke windstreek dan ook. De noordenwind, snoeihard en soms ijskoud, of de zuidenwind, die uit een andere hoek waait, die verwarmt en alles weer vruchtbaar maakt. Beide winden zijn nodig. De noordenwind is nodig om alles weg te waaien wat in de weg kan staan, dooie bladeren en takken waar geen leven in zit, om eens echt schoon schip te maken. De zuidenwind is nodig ter verkwikking, om het land weer vruchtbaar te maken, opdat er weer wat zou gaan groeien en bloeien. Als de winden in elk geval maar gaan blazen, uit het barre noorden of uit het zoele zuiden, om een nieuw begin te maken. Alleen dan zal het land weer zijn volle garven bieden. Dan is er weer zaad voor de zaaier en brood voor de eter. „Voert winden op uw vlerken, het Evangelie mee!”
Als Gods Geest, „de adem van de Ontzagwekkende”, gaat waaien, dan wordt het weer lente en wordt deze tuin, deze wereld in nood, een gewaterde hof. Als de levenwekkende stroom van Gods Geest gaat vloeien, gaat de wildernis weer bloeien als een roos en zal de dorre vlakte der woestijnen zich weer verblijden, eindeloos. Dan zal de zandzee als herschapen zijn. Want dán wordt „mijn hof” (met een kleine letter) weer „Zijn hof” (met een hoofdletter): „O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten.” Dan zal het weer Zijn geestelijke akker zijn. Zo gaat de hof weer uitbotten, groeien en bloeien, geuren en vruchten voortbrengen, Zijn Naam ter eer.
Hoop
Het is stil in de Oosterbeekse Oude Kerk. Geen geruis van buiten dringt door tot op de achterste bank. Hout en steen spreken van honderden jaren geschiedenis. Maar hout en steen geven geen hoop in deze wereld. Gods Woord doet dat wel.
Op de preekstoel ligt de kanselbijbel, uit 1660 nog wel. Er zit een kogelgat in, uit de Tweede Wereldoorlog. Maar het oude boek ligt daar nog steeds. Dat boek geeft hoop aan een hopeloze wereld, verloren in zonde en schuld. Want Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken.
Uit een Pinksterpreek van Calvijn over Handelingen 2:18-21