In het verkiezingsprogramma voor de gemeenteraadsverkiezingen van de SP Utrecht staat onder de kop ‘Bestrijd energiearmoede’ het volgende: „De stijging van de gasprijzen vormt een grote financiële bedreiging voor ruim een half miljoen huishoudens in Nederland. Door hun slecht geïsoleerde woning gebruiken zij ongeveer 40 procent meer gas en 10 procent meer elektriciteit dan gemiddeld. Daardoor zijn zij een relatief groot deel van hun (lage) inkomen kwijt aan de energierekening”. Deze huishoudens leven volgens de SP in energiearmoede. Uit onderzoek van ANP, Pointer en Nieuwscheckers blijkt dat de cijfers in het SP-partijprogramma niet kloppen.
Onderzoeksinstituut TNO hanteert in een rapport uit september 2021 verschillende definities van energiearmoede. De meest gangbare is de Hoge Energie Quote (HEQ), die stelt dat een huishouden energiearm is wanneer „een (te) hoog aandeel van het inkomen opgaat aan energiekosten”. Behalve de HEQ gebruikt TNO de definitie Laag Inkomen & Hoge Energiekosten (LIHK) in het geval van een huishouden dat „een relatief laag inkomen heeft én relatief hoge energiekosten”. De derde definitie voor energiearmoede is Laag Inkomen & huis met Lage Energie Kwaliteit (LILEK), waarbij lage energiekwaliteit geldt voor huizen met energielabel D of lager, en ongeveer de helft van de huizen met een C-label. De groep waar de SP over spreekt, voldoet aan deze laatste definitie.
Aan de hand van deze definities valt te achterhalen waar SP Utrecht de ruim half miljoen huishoudens en de 40 procent meer gasgebruik en 10 procent meer elektriciteitsgebruik vandaan haalt. De beweringen over gas- en elektriciteitsgebruik gelden voor de HEQ-definitie, waarbij dus alleen gekeken is naar welk aandeel van de inkomsten aan energie wordt besteed. Gekeken naar de groep waar de SP over spreekt, de LILEK-huishoudens, liggen de cijfers beduidend anders: deze groep gebruikt 12 procent meer gas en 13 procent minder elektriciteit. Voor de LIHK-groep liggen de cijfers meer in de buurt van de cijfers van de SP. Deze huishoudens gebruiken 32 procent meer gas en 8 procent meer elektriciteit.
Het half miljoen huishoudens waar de SP het over heeft, is gebaseerd op een persbericht van TNO zelf waarin staat dat er sprake is van energiearmoede „als huishoudens over een laag inkomen beschikken in combinatie met hoge energielasten dan wel een woning van energetisch onvoldoende kwaliteit. Het gaat om 550.000 huishoudens, zo’n zeven procent van het totaal.” Deze huishoudens voldoen dus aan de LIHK-definitie of aan de LILEK-definitie, of aan beide. Het aantal huishoudens dat voldoet aan enkel de LILEK-definitie, de huishoudens met lage inkomens en slecht geïsoleerde woningen waar de SP op doelt, valt lager uit. Dat zijn geen 550.000 maar 390.000 huishoudens.
Hoewel de cijfers van de SP Utrecht dus niet kloppen, is energiearmoede wel degelijk een groeiend probleem in Nederland, vertelt Peter Mulder, auteur van het TNO-rapport. „Het rapport is gebaseerd op data uit 2019. Zeker met de recente stijging van de gasprijzen is het goed mogelijk dat er een toename is in huishoudens die in energiearmoede belanden.” Mulder wijst daarbij op een recent rapport van het CBS waaruit blijkt dat energieprijzen rond de 86 procent zijn gestegen. „Hiervoor ging 13 procent van het inkomen van LIHK-huishoudens en 20 procent van het inkomen van LILEK-huishoudens naar de energierekening. Als zij recent hun energiecontract hebben vernieuwd kan dat nu dus uitkomen op respectievelijk zo’n 24 procent en 35 procent.”
Dit is een factcheck in het kader van een samenwerkingsproject tussen ANP, Pointer en Nieuwscheckers.
Dit project heeft als doel om in aanloop van de gemeenteraadsverkiezingen uitspraken en beweringen te toetsen op feitelijke juistheid.