Bijna euforisch waren ze donderdagmiddag, de vier verdedigers en de vele voorstanders van de initiatiefwet tot afschaffing van de vaste beraadtermijn bij abortus. Een schouderklopje, een boks, vrolijke gezichten. Ploumen (PvdA), Kuiken (PvdA), Ellemeet (GL), Paulusma (D66); nu hun wet door de Tweede Kamer was, straalden ze als schaatsers die een gouden plak hadden gewonnen. „Een historische dag. En nu op naar de Eerste Kamer.”
In zekere zin is het natuurlijk normaal dat politici die iets bereiken, blij zijn. Toch had de vreugde iets schrijnends. Het gaat hier immers niet om zomaar een wetje, maar om een zaak van leven en dood. Waarbij de verliezers niet primair de christelijke fracties zijn, maar stemmeloze schepselen.
Het was BBB-Kamerlid Van der Plas die dat twee weken geleden in het Kamerdebat pregnant verwoordde. Zij constateerde bij de voorstanders „een jubelstemming. Men is blij, het wordt een feestje. Maar ik wil deze partijen graag meegeven bescheidenheid te betrachten. Want hoe je het ook wendt of keert, we hebben het wel over een levend wezen dat gewoon…, ja…, wordt weggehaald; ik zal het maar cru zeggen”, aldus Van der Plas.
Die vermaning landde helaas niet. En daarmee komen we bij misschien wel het opvallendste kenmerk van het achterliggende debat over de beraadtermijn: tussen voor- en tegenstanders gaapte een diepe principiële kloof. Waarbij het de voorbije weken vooral in het oog sprong hoe de voorstanders van het wetsvoorstel de vraag ontliepen hoe zij nu eigenlijk tegen de waarde van pril leven in de moederschoot aankijken.
Want hoe Kamerleden als Bikker (CU), Stoffer (SGP) of Van der Plas ook aandrongen met vragen als: „Vertellen júllie ons nu eens hoe júllie aankijken tegen de beschermwaardigheid van beginnend menselijk leven en hoe die beschermwaardigheid in jullie initiatiefwet een plaats krijgt”; een antwoord op dergelijke vragen kregen zij niet.
Of slechts een zeer schamel antwoord. Iets in de geest van dat vrouwen die abortus overwegen heus wel beseffen hoe gewichtig hun beslissing is. En dat zij en alleen zij die afweging kunnen en mogen maken tussen de beschermwaardigheid van het leven en hun eigen noodsituatie.
Ja, maar die repliek schiet natuurlijk tekort. Om te beginnen omdat zó’n invulling van het begrip beschermwaardigheid totaal is losgekoppeld van echte wettelijke bescherming en daardoor steeds meer verwordt tot een loze kreet. Vervolgens ook omdat de praktijk laat zien dat het uitgangspunt van ”she decides” er zo’n 30.000 keer per jaar toe leidt dat de belangen van het onmondige ongeboren leven het afleggen tegen die van mondige volwassenen.
In veel Haagse debatten proberen voor- en tegenstanders van bepaalde voorstellen elkaar halverwege te vinden. Vaak lukt dat ook. Maar bij een thema als abortus niet of nauwelijks. Goed beschouwd is dat niet verwonderlijk. De kloof is daarvoor te diep. Hoe moet je een middenweg vinden tussen SGP’er Stoffer („Wij willen deze hele abortuswet niet”) en Volt-Kamerlid Gündoğan („Abortus moet uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt worden”)? Het is alsof je twee mensen samen wilt laten reizen, maar de een per se verder naar het noorden wil en de ander beslist terug naar het zuiden. Een compromis is dan ondenkbaar. Dan scheiden de wegen.