Je mag veel zeggen, maar lang niet alles is wijs
Nee, de eerste Nederlandse islamitische volksvertegenwoordigers zijn ze niet. Die eer viel in 1933 al te beurt aan het communistische Kamerlid Roestam Effendi. Waarna, begin deze eeuw, nog vele andere volgden: Coskun Çörüz (CDA), Naïma Azough (GroenLinks), Selçuk Öztürk (PvdA, DENK) en ga zo maar door.
Wel zijn Kauthar Bouchallikht (GroenLinks) en Fonda Sahla (D66), aangetreden in maart 2021, de eerste islamitische Kamerleden die in het openbaar steeds een hoofddoek dragen. Wat deze week, tijdens het debat over de regeringsverklaring, de toorn opwekte van PVV-leider Geert Wilders. „Hoofddoekjes horen in de Tweede Kamer niet thuis”, poneerde de politicus. „Dat vrouwonderdrukkende, islamitisch totalitaire, fascistische symbool zouden we moeten verbieden.”
Die opmerking leidde bij andere Kamerleden tot grote verontwaardiging. Net als Wilders’ gefoeter op de dubbele nationaliteit van justitieminister Dilan Yeşilgöz, op journalisten als „lakeien van de macht” en op de VVD die hem „kapot wil maken” en „het liefst onder het gras ziet verdwijnen.”
De onderbouwing van deze laatste, boude stelling? Soumaya Sahla, zus van het eerder genoemde D66-Kamerlid Fonda Sahla, blijkt actief te zijn in een netwerk van veiligheidsdeskundigen van de VVD. Dit oud-lid van de Hofstadgroep, een bende van gewelddadige, extreme moslims die in 2004 de Kamerleden Wilders en Ayaan Hirsi Ali wilden vermoorden, zou nu vrije toegang hebben tot het Kamergebouw. En dat zonder dat de PVV-leider ervan wist. „Vindt u het gek, voorzitter, dat ik mij daarover zorgen maak?”
Het gevolg van deze tirade en hartenkreet was een verbouwereerde, boze en gekrenkte Kamer. Maar was die opwinding terecht? Drie dingen hierover:
Wilders mag dit allemaal zeggen. Er is geen wet die het hem verbiedt. Bovendien heeft hij als parlementariër een grote vrijheid om opvattingen te ventileren.
Het is wel onsympathiek en eigenlijk onethisch om een mede-Kamerlid verdacht te maken op grond van het verleden van haar zus. En het is aperte nonsens om een partij als de VVD ervan te beschuldigen uit te zijn op jouw dood.
Het heeft –daarin had CDA-fractieleider Pieter Heerma dinsdag gelijk– ten slotte ook iets gevaarlijks in zich om met zulke woorden en op deze toon andere politici publiekelijk te beschuldigen. Het is immers bekend dat na dit soort debatten Kamerleden en ministers gewoonlijk een stortvloed aan digitale en andere bedreigingen over zich krijgen uitgestort.
Toegegeven, we moeten de vrijheid van meningsuiting die elke politicus gelukkig heeft niet onnodig inperken. Toch doen publieke figuren er verstandig aan zich te beheersen en opponenten niet persoonlijk aan te vallen en gitzwart te maken. Toen in 2002 Pim Fortuyn door een dierenactivist werd vermoord, klonk uit LPF-kring dat dit mede veroorzaakt was doordat de flamboyante politicus door tegenstanders was gedemoniseerd. En dat „de kogel van links” kwam. Waarop vervolgens politici als Ad Melkert (PvdA) en Paul Rosenmöller persoonsbeveiliging nodig kregen.
Voor zo’n heilloze kettingreactie van agressie, verbale agressie en beveiligingsmaatregelen moeten maatschappij en politiek zich hoeden. Om te beginnen door steeds te beseffen –het is een cliché, maar wel waar– dat woorden ertoe doen.