Overlevende Costa Concordia: We keken in de muil van de dood
Meerdere keren dachten Jaco en Ank van Witteloostuyn, destijds beiden 72 jaar, dat ze de ramp met de Costa Concordia, op 13 januari 2012, niet zouden overleven. Evenzoveel keer was er uitredding. Voor 32 anderen kwam hulp te laat.
Van Witteloostuyn, een voormalig jurist, legt een stapel documentatie op de tafel in zijn woning in Heemstede. Het zijn krantenknipsels en correspondentie met onderzoekers van de ramp. Zijn vrouw ontviel hem in 2017.
De Heemstedenaar weet zich de gebeurtenissen nog grotendeels tot in de details te herinneren. „Het was onze eerste cruise. We gingen mee omdat we acht steden zouden bezoeken die we nog eens wilden zien, zoals Rome en Napels. Het was onze laatste keer. Na de ramp waren we niet bang om op een boot te stappen, maar de sfeer aan boord was niet naar onze zin.” De bewuste vrijdag 13 januari voelt Van Witteloostuyn zich niet zo lekker. Hij besluit daarom ’s avonds vrijwel niets te eten. Daardoor loopt het bijna verkeerd voor hem af. „Als ik niets in de maag heb, krijg ik het snel koud. Toen we van boord moesten, raakte ik mede daardoor onderkoeld.”
Laat op de avond vaart het schip dicht langs het eiland Giglio, ruim 150 kilometer ten noorden van Rome. Even na 21.30 uur gaat er een schok door de boot. Het schip heeft een rots geraakt. „Wij waren klaar met eten en gingen naar onze hut. Daar bleek dat door de schok de koffer van bed was gevallen. We voelden dat het schip wat scheef lag. En de motoren waren uit. Het personeel op de gang was onrustig. Via de intercom werd in het Engels en het Italiaans gezegd dat er geen paniek nodig was. Ik ging naar bed, maar na een uur heb ik me weer aangekleed.”
Wanneer het echtpaar de gang op gaat, heerst daar paniek. Mensen dringen richting de sloependekken. Er brandt alleen noodverlichting. Het schip gaat steeds schever liggen. „We mochten alleen de trappen gebruiken. Maar mensen die slecht ter been waren, konden dat niet. Sommigen vielen. Mijn vrouw en ik bleven elkaar vasthouden.” Op een gegeven moment wil Van Witteloostuyn ruimte geven aan een vrouw met kinderen die erlangs wil. „Toen moest ik mijn vrouw loslaten. Gelukkig zagen we elkaar even later weer.”
Er zijn volgens Van Witteloostuyn veel te weinig sloepen, maar het echtpaar kan in een van de laatste boten een plek krijgen. „Het lukte de bemanning eerst niet om de sloep te laten zakken. Ik dacht dat dat ons einde was. We keken in de muil van de dood. Toen de boot uiteindelijk toch in het water lag, kwamen we maar met moeite los van de zuiging van het schip.”
Eenmaal op het eiland Giglio vinden ze een kerk waar ze in kunnen zitten. „Ik was helemaal onderkoeld. Mijn vrouw heeft me met haar lichaam op temperatuur gebracht door me te omstrengelen.” Van het Rode Kruis krijgt hij een aluminium reddingsdeken.
Al snel moeten ze met bussen naar open boten die hen in de januarikou in twee uur tijd naar het vasteland brengen. „Toen hebben we onze kinderen gebeld. Ze omhelsden ons bijna door de telefoon.” Daarna reizen ze per bus naar Milaan, waar een KLM-vliegtuig de Nederlanders ophaalt en naar Schiphol brengt. Ze zijn hun meegenomen bezittingen kwijt, maar dat maakt hen niet uit.
Van Witteloostuyn beslist dat hij op zondagochtend naar een concert gaat. Al lange tijd staat op de planning dat hij daar een toespraak moet houden en die afspraak komt hij ondanks de ramp na. „Ik ben heel rationeel ingesteld. Dat helpt me bij tegenslagen. Ik blijf nuchter denken. Ik wil er geen nadruk op leggen, maar toch kan ik ook zeggen dat ik steun had van het geloof.” Kerkelijk is hij aangesloten bij de hervormde Bavo-gemeente. Tijdens het concert wordt een stuk van Mendelssohn over het paradijs gespeeld. „Bij dat lied kon ik mijn verdriet verwerken. Daarna hebben mijn vrouw en ik het nooit meer moeilijk gehad met de ramp.”